In ‘Uitgelicht’ wordt een artikel uit een juridisch praktijktijdschrift gedeeld. Ditmaal van promovendus Maarten De Boeck en hoogleraar Jako van Hees. Zij schreven over het belang van overeenkomsten bij reorganisaties van ondernemingen in zwaar weer.
Het artikel verscheen eind vorig jaar in aflevering acht van het Tijdschrift Financiering Zekerheden en Insolventierechtpraktijk (FIP). In de publicatie leggen de auteurs uit dat de waarde van ondernemingen in toenemende mate wordt bepaald door de (immateriële) contracten die zij hebben afgesloten.
Besloten waarde behouden
Krediet-, huur- of licentiecontracten met opdrachtgevers, afnemers en leveranciers: bij een geslaagde reorganisatie blijft de in de onderneming besloten waarde voor stakeholders behouden. Een mislukking doet deze waarde verloren gaan, of terechtkomen bij een partij die daar geen aanspraak op maakt.
Volgens De Boeck en Van Hees kunnen veel overeenkomsten worden beëindigd als een partij bij een insolventieprocedure betrokken raakt. Door het beginsel van contractsvrijheid kan een overeenkomst daarnaast vaak niet zonder medewerking van de wederpartij worden aangepast of overgedragen aan bijvoorbeeld een koper van een onderneming.
Beoordelingskader
De schrijvers hebben in kaart gebracht wat de rol van (essentiële) overeenkomsten is binnen de verschillende Nederlandse insolventieprocedures. Ze gaan daarbij in op de doorstart in faillissement en het reorganisatieakkoord onder de WHOA. De conclusie luidt dat de huidige wettelijke regeling tekortschiet en dient te worden aangepast.
Verder wordt een beoordelingskader voor de rechtspraak aangereikt waarmee essentiële overeenkomsten in een reorganisatie – zo nodig gedwongen – voortgezet, overgedragen of aangepast kunnen worden. Met dit kader wordt de ruimte in het geldende recht zo goed mogelijk benut.
Relevant en nuttig
De Boeck en Van Hees noemen het onderwerp ‘relevant voor vrijwel alle gevallen waarin een levensvatbare onderneming in financiële problemen wordt gereorganiseerd’. De publicatie bevat een nuttige inventarisatie van de (on)mogelijkheden om overeenkomsten voort te zetten of aan te passen onder de bestaande Nederlandse insolventieprocedures.
Tot slot geeft het schrijven van de twee auteurs een kader voor de beoordeling van geschillen over deze kwesties onder het huidige recht.
Nieuwsgierig naar het artikel? Klik hier voor de open access-versie binnen Sdu OpMaat.
Maarten De Boeck is promovendus aan de Rijksuniversiteit Groningen. Zijn onderzoek richt zich op het onderwerp ‘Overeenkomsten als verhandelbare goederen in het vermogens- en insolventierecht’. Daarnaast is De Boeck actief als redacteur voor Ars Aequi, een juridisch vakblad dat maandelijks verschijnt.
Jako van Hees is werkzaam als advocaat bij het kantoor FRYMM in Bennekom. Ook is hij hoogleraar financiering, zekerheden en insolventie bij het Onderzoekcentrum Onderneming & Recht (OOR) van de Radboud Universiteit in Nijmegen.