In de rubriek ‘Uitgelicht’ wordt een artikel uit een juridisch praktijktijdschrift open access gedeeld. Dit keer staat een artikel van Joost Diks en Noortje Lavrijssen uit Tijdschrift Relatierecht en Praktijk centraal waarin wordt ingegaan op de erfrechtelijke casus rondom de zogeheten gifmoord.
Het artikel gaat in op de erfrechtelijke casus rondom de gifmoord. Deze casus heeft in de media veel stof doen opwaaien. Yvon K., verdachte van de gifmoord op haar echtgenoot Chris Grinwis (hierna te noemen: ‘erflater’), heeft zichzelf – twee dagen voordat de rechtbank uitspraak zou hebben gedaan in deze moordzaak – van het leven beroofd. Het recht op strafvervolging vervalt op grond van art. 69 Sr door de dood van de verdachte. Op grond van het versterferfrecht (het erfrecht dat van toepassing is wanneer door de erflater geen testament is opgesteld) zouden de erfgenamen van Yvon K. aanspraak kunnen maken op de nalatenschap van erflater.
Dit is anders indien wordt geoordeeld dat Yvon K. onwaardig is (in de zin van art. 4:3 BW) om te erven van erflater. Een onherroepelijke strafrechtelijke veroordeling is een van de situaties waarin een erfgenaam als onwaardig kan worden aangemerkt, maar deze veroordeling ontbreekt vanwege het overlijden van de verdachte.
Invoeren onwaardigheid
Aan de hand van de casus van de gifmoord gaat het artikel in op het wettelijk kader en de nationale en Europese rechtspraak op het terrein van het leerstuk van de onwaardigheid. Naar aanleiding daarvan wordt het knelpunt van de onwaardigheidsregeling beschreven, om vervolgens te betogen dat de onwaardigheidsregeling van art. 4:3 BW aanpassing behoeft. De auteurs pleiten voor het invoeren van de mogelijkheid dat de civiele rechter de onwaardigheid kan vaststellen ook wanneer een erfgenaam niet strafrechtelijk veroordeeld is, zoals het geval in de casus van de gifmoord.
Het artikel biedt een mooi overzicht van het wettelijk kader van het leerstuk van de onwaardigheid in het erfrecht en de voor de casus van de gifmoord relevante nationale en Europese rechtspraak op dit punt. Ook gaat het artikel in op de mogelijkheden die de aanvullende en beperkende werking van redelijkheid en billijkheid kunnen bieden, wanneer de gronden van de onwaardigheidsregeling van art. 4:3 BW geen soelaas bieden. Daarmee biedt het artikel handvatten voor argumenten die in een erfrechtelijke kwestie rondom de onwaardigheid van een erfgenaam kunnen worden aangevoerd.
Nieuwsgierig naar het artikel? Klik hier voor de open access-versie binnen Sdu OpMaat.