“Hiermee heeft u mevrouw X op één-nul achterstand gezet.” En: “Ik begrijp het nu nog minder, want ik hoor nu dat u al op de hoogte was van het forse geschil tussen de erfgenamen.” Deze en andere uitlatingen van de voorzitter van de Notariskamer kunnen door de beugel. Dat heeft de wrakingskamer van het gerechtshof Amsterdam onlangs beslist.
Het hof is niet over één nacht ijs gegaan, want het zag wel aanleiding om de voorzitter nader te horen over de uitlatingen. Daaronder ook nog deze: “Wellicht ben ik te primitief, maar ik kan niet bedenken op grond waarvan u uit de beslissing van de rechtbank kon opmaken dat u gerechtigd was de opbrengst van de verkoop over te maken op de derdenrekening van de advocaat van de wederpartij.”
Volgens het hof blijkt uit de mondelinge toelichting van de voorzitter dat die “zich wellicht wat stellig heeft uitgelaten en hierbij scherpe formuleringen heeft gebruikt”. Dat levert volgens de wrakingskamer echter “geen zwaarwegende aanwijzing” op voor de conclusie dat de bij de notaris bestaande vrees voor vooringenomenheid objectief gerechtvaardigd is.
De wrakingskamer heeft wel begrip voor de notaris: “Overigens kan de wrakingskamer zich voorstellen dat hierdoor bij de notaris een gevoel van beklemming is opgeroepen, dat wellicht door een andere toonzetting vermeden had kunnen worden. Doch die omstandigheid is niet voldoende om het wrakingsverzoek te doen slagen.”