Een persoon met een klacht tegen een advocaat van de wederpartij wil niets weten van een bemiddelingsgesprek. Toch blijft een lokaal deken hier meermaals op aandringen, wat hem uiteindelijk zelf op een tuchtklacht én een waarschuwing van de Raad van Discipline komt te staan.
De betreffende deken ontvangt in november 2017 een klacht van een advocaat namens diens cliënt tegen een andere advocaat. Die zou confraternele correspondentie hebben overlegd in een procedure en zelf de rechter hebben geïnformeerd over schikkingsonderhandelingen. De betrokken advocaten zijn beide nog stagiair; de deken is naar eigen zeggen bezorgd over hoe deze twee jonge advocaten met elkaar omgaan en nodigt hen daarom uit voor bemiddelingsgesprekken. De klagende cliënt wil hier echter niets van bemiddeling weten; hij wil zijn klacht voor de tuchtrechter brengen.
In meerdere brieven dringt de deken vervolgens aan op bemiddelingsgesprekken, ook richting de klagende cliënt. Als deze aangeeft niet bij een gepland gesprek met de advocaat-stagiairs te kunnen zijn, schrijft de deken in een brief ‘dit te betreuren’. In een volgende brief wordt de klager opnieuw betrokken bij bemiddelingspogingen, waarbij de deken toevoegt zich af te vragen of de klacht van klager wel stand zou houden. Die had immers betrekking op confraternele correspondentie, en dit betreft enkel de betrokken advocaten.
‘Verweerder ging hiermee voorbij aan de heersende tuchtrechtelijke jurisprudentie en heeft klager aldus onjuist geïnformeerd,’ aldus de Raad van Discipline in een uitspraak van 7 oktober. Bovendien: door de zelfstandige klacht van de cliënt niet direct af te handelen, is de deken ‘ten onrechte voorbijgegaan aan het eigen klachtrecht van klager’.
‘Nu klager reeds op 21 november 2017 te kennen had gegeven een bemiddelingsgesprek niet op prijs te stellen, had van verweerder verwacht mogen worden dat hij de klacht van klager verder schriftelijk had afgerond,’ stelt de raad. ‘Dat verweerder, zoals door hem ter zitting van de raad is verklaard, andere redenen had om op een gesprek tussen de advocaat van klager en mr. X aan te (blijven) dringen, maakt dit niet anders.’
De toevoeging van de deken in zijn brief dat de cliënt ‘er zelf voor heeft gekozen’ om niet bij de bespreking zijn, is in het licht van dit alles onjuist en onnodig grievend, aldus de raad. Door de klager bij de pogingen tot bemiddeling te blijven betrekken, is diens klachtzaak bovendien ‘nodeloos lang blijven liggen, waardoor het vertrouwen in de advocatuur is geschaad.’
Intimidatie of leugenachtige standpunten vallen de deken echter niet te verwijten; klachten hierover zijn ongegrond verklaard.