Als een advocatenkantoor vier euro te weinig aan griffierechten betaalt, is de rechtbank onverbiddelijk. Een beroep op bezwaar wordt niet-ontvankelijk verklaard. Gelukkig voor de betrokken advocaat-stagiair vindt de tuchtrechter deze ‘menselijke vergissing’ niet tuchtrechtelijk verwijtbaar.
De klager in deze tuchtzaak wil zich eind 2018 als advocaat inschrijven in het arrondissement Zeeland-West-Brabant. Hij vraagt hierom een Verklaring Omtrent Gedrag aan bij het Ministerie van Justitie en Veiligheid, maar zijn verzoek wordt begin maart 2019 – om onbekende redenen – afgewezen.
Hij stapt hierop naar een Amsterdams advocatenkantoor om dit besluit aan te vechten. Als het bezwaar tegen de afwijzing ongegrond wordt verklaard, krijgt een advocaat-stagiair de opdracht om hiertegen beroep in te stellen. Voor de betaling van het griffierecht is een aanmaning nodig; het kantoor besluit de nota voor te schieten en een kantoorgenoot maakt een bedrag van 170 euro over.
Groot is de ontsteltenis als de rechtbank in oktober 2019 het beroep kennelijk niet-ontvankelijk verklaart, omdat er 170 euro aan griffierechten was betaald in plaats van de vereiste 174 euro. Vier euro te weinig dus. Een verzet tegen deze beslissing wordt ongegrond verklaard, waarna de klager de advocaat-stagiair aansprakelijk stelt voor zijn schade. Hij stelt een schikking van 50.000 euro voor, waarop het kantoor direct de beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar inschakelt.
Ook volgt er een tuchtklacht bij de deken, maar uiteindelijk verklaart het Hof van Discipline – in navolging van de Raad van Discipline – de klacht deze week ongegrond. Net als de raad vindt het hof dat er weliswaar sprake is van een ‘menselijke vergissing’, maar dat maakt nog niet dat de advocaat-stagiair tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld heeft. Bovendien deed de jonge advocaat – met nog geen jaar ervaring – er alles aan om de zaak alsnog inhoudelijk behandeld te krijgen, zonder aanvullende kosten voor zijn cliënt, al bleek dit uiteindelijk vergeefse moeite.
De beroepsgronden van de klager, onder meer dat niet alles is gedaan om de fout te herstellen en dat er geen schadevergoeding is betaald, schuift het hof terzijde. ‘Hetgeen in hoger beroep naar voren is gebracht, leidt niet tot een ander oordeel over de mate waarin het handelen van verweerder als (niet) tuchtrechtelijk verwijtbaar moet worden beoordeeld.’