De Amsterdamse Raad van Discipline heeft een van witwassen verdachte advocaat per direct voor onbepaalde tijd geschorst. De maatregel volgt direct op een onvoorwaardelijke schorsing van acht weken die de raad eind vorig jaar aan hem oplegde, onder meer vanwege een wanordelijke administratie.
De Amsterdamse advocaat D. Köker moest vorig jaar voor de tuchtrechter verschijnen na ‘signalen’ van het Openbaar Ministerie aan de deken over mogelijke betrokkenheid bij witwassen. De naam van de advocaat kwam naar boven bij onderzoek naar enkele dubieuze vastgoedtransacties.
De deken ontdekte na onderzoek een zeer rommelige kantooradministratie, waarin privé- en zakelijke aangelegenheden door elkaar liepen. Op diens verzoeken om meer informatie reageerde de advocaat niet: deze houding en de staat van zijn administratie kwamen hem op een dekenbezwaar en een schorsing van acht weken te staan. Een beslissing waartegen hij niet in beroep ging, al was het maar omdat hij de brief van de Raad van Discipline met de beslissing ongeopend had gelaten.
Als de advocaat ook hierna niet verder met de deken in gesprek wil en weigert een waarnemer aan te stellen voor zijn praktijk, besluit de deken een verzoek tot schorsing op grond van artikel 60b Advocatenwet in te dienen. Omdat ‘verweerder er geen blijk van geeft zijn praktijk naar behoren te kunnen uitoefenen’, verzoekt de deken daarnaast om een waarnemer aan te stellen.
De Amsterdamse tuchtrechter heeft dit verzoek op 6 april toegewezen, blijkt uit een dinsdag gepubliceerde uitspraak. ‘Verweerder heeft geen gehoor gegeven aan verzoeken van de deken tot het verschaffen van inlichtingen en het voeren van een gesprek,’ constateert de raad. ‘Verweerder geeft zelf aan dat hij niet in staat is te werken.’ Voor de advocaat-stagiaire die op het kantoor werkt, is ook geen regeling getroffen.
Privéomstandigheden zijn voor de raad ‘geen rechtvaardiging voor de handelwijze van verweerder. Deze situatie zal, zoals ter zitting van de raad is gebleken, op korte termijn waarschijnlijk niet veranderen. Het risico bestaat dat verweerder tijdens de schorsing de praktijk gedeeltelijk blijft uitoefenen, terwijl dat niet gewenst is.’
Het verzoek voor de onmiddellijke schorsing voor onbepaalde tijd is daarom toegewezen. Daarnaast is er een waarnemer benoemd voor de praktijk.