Zeven jaar lang geen contact tussen advocaat en cliënt; het zou volgens de raadsman een duidelijk genoeg signaal moeten zijn dat hij de man niet langer bijstond. De Haagse Raad van Discipline oordeelde anders, en vindt dat de raadsman wel degelijk tuchtrechtelijk verwijtbaar handelde.
Nadat een man in november 2001 een bedrijfsongeval heeft, ontstaat er een discussie tussen de man en zijn werkgever over zijn klachten, en of deze wel of niet het gevolg zijn van het ongeval. De man besluit een advocatenkantoor in de arm te nemen, en na enkele jaren, in 2009, van advocatenkantoor te wisselen. Vanaf dat moment, in 2009, behartigt verweerder de belangen van de man.
Het is alweer twee jaar later wanneer de advocaat de man een brief stuurt, met daarin de vraag of hij een medische machtiging kan ondertekenen en retourneren. De brief sluit hij af met de boodschap dat hij, indien hij binnen vier weken geen reactie ontvangt, zijn werkzaamheden zal staken. Een jaar later, in 2012, zien de twee elkaar echter weer, wanneer de advocaat bij zijn cliënt thuis komt om de zaak te bespreken.
Gestaakte communicatie
Het is vanaf dat moment dat de raadsman niets meer van zich laat horen. In de jaren die volgen stuurt de man hem tientallen brieven, waarin hij naar de stand van zaken informeert, maar de advocaat reageert op geen enkele brief. Pas in 2019 hebben de advocaat en zijn (voormalige) cliënt weer contact, en wederom een jaar later – het is inmiddels december 2020 – bezoekt de advocaat de man opnieuw thuis op.
In juni 2021 vertelt de advocaat de man dat hij het dossier tien jaar eerder gesloten heeft, en dat het inmiddels vernietigd is. Dat is dan ook het moment dat de voormalige cliënt een klacht bij de deken over de advocaat indient.
Doodstil
In zijn verweer verwijst de advocaat hoofdzakelijk naar de lengte van de verstreken tijd waarin geen contact plaatsvond. De klacht zou volgens hem hoe dan ook niet meer ontvankelijk zijn. Daarnaast verwijst hij inhoudelijk nog naar een brief die hij op 15 juli 2011 gestuurd had, waarin hij stelde dat hij bij gebrek aan reactie zijn werkzaamheden zou staken. In het geval dat de man hieruit niet zelf had opgemaakt dat hij hem niet meer bijstond, had het gebrek aan contact die boodschap ook wel duidelijk moeten maken.
Maar, zo redeneert de raad, hoe kan het dat de advocaat het dossier al in 2011 sloot, terwijl hij in 2012 bij klager thuis was om de zaak te bespreken? Pas na 2012 bleef het vanaf de kant van de advocaat stil, terwijl klager jaarlijks meerdere brieven stuurde met het verzoek om hem te informeren over de stand van zaken.
Aan de ene kant concludeert de raad dat de man zijn klacht eerder had moeten indienen: “Het moest voor klager na een jaar toch wel duidelijk zijn dat verweerder niet reageerde. Zodoende had hij toen al over het handelen en/of nalaten (het niet reageren) van verweerder kunnen klagen.” Aan de andere kant werd het de man pas tijdens een bespreking eind 2020 duidelijk dat het dossier al bijna tien jaar lang gesloten was, en dat het uitblijven van actie zou kunnen leiden tot een beroep op verjaring door zijn werkgever. De klacht wordt daarom wél ontvankelijk verklaard door de raad.
Correct geadresseerd
De advocaat geeft aan zich niet meer te kunnen herinneren of hij de brieven sinds 2012 ontvangen heeft. De raad gaat er echter van uit dat – aangezien de brieven juist geadresseerd en verstuurd waren – in ieder geval een aantal van deze brieven zijn kantoor moeten hebben bereikt. Bovendien heeft de raadsman nagelaten zijn cliënt schriftelijk op de hoogte te stellen van het sluiten van zijn dossier en de mogelijke consequenties hiervan. Tot slot spreekt de bespreking bij de cliënt thuis in 2012 een eventuele sluiting van het dossier tegen, aldus de raad.
Kortom, de advocaat is de afgelopen jaren continu tekortgeschoten wat betreft de communicatie met zijn cliënt, wat hem – aldus de raad – dan ook tuchtrechtelijk verweten kan worden. Vanwege zijn blanco tuchtrechtelijke verleden komt hij er, ondanks de ernst van zijn handelen, met een waarschuwing vanaf.