Dj Martin Garrix won in september vorig jaar de rechtszaak tegen zijn voormalige manager en diens platenmaatschappij Spinnin’ Records, maar de tuchtzaak tegen de advocaten van zijn tegenpartij ging langer door. Eind januari gaf het Hof van Discipline in hoger beroep een tweede advocaat in deze zaak een waarschuwing, blijkt nu.
Garrix voerde de afgelopen jaren met succes – in eerste aanleg althans – een procedure tegen platenmaatschappij Spinnin’ Records en managementkantoor MusicAllStars, beide opgericht door Eelko van Kooten. Het doel was onder meer om de auteursrechten van zijn muziek en eerste grote wereldhits volledig terug te krijgen. Sinds september vorig jaar is Warner Music eigenaar van Spinnin’: deze grote platenmaatschappij is in hoger beroep gegaan.
De tuchtzaak tegen de advocaten van Spinnin’, MusicAllStars en Van Kooten draaide onder meer om een reeks e-mails tussen de advocaten van de strijdende partijen uit 2015, waarin een schikkingsvoorstel werd besproken. De advocaten van Garrix’ wederpartijen overlegden deze mails in de procedure. Confraternele correspondentie dus, met hierin bovendien gevoelige informatie over schikkingsonderhandelingen.
Garrix was niet helemaal tevreden met het oordeel van de Raad van Discipline Amsterdam over de advocaten van zijn tegenpartij. Slechts een van hen, Paul Kreijger, kreeg eind juni 2017 een waarschuwing wegens het inbrengen van de confraternele correspondentie, ook al was de klacht hierover voor alle drie de betrokken advocaten gegrond. Garrix wilde dat ook advocaat Dirk Visser hiervoor een tuchtmaatregel zou krijgen, en ook vanwege onduidelijkheid over diens exacte rol rond een conclusie van dupliek in de hoofdprocedure.
In zijn hoger beroep voor wat betreft de confraternele correspondentie is de dj echter niet-ontvankelijk, oordeelt het hof. De Raad van Discipline had deze klacht ten aanzien van de drie advocaten al volledig gegrond verklaard, dus beroep tegen dit klachtonderdeel of de hiervoor opgelegde maatregel is niet mogelijk.
Een en ander ligt anders met Garrix’ klacht over de exacte hoedanigheid van advocaat Visser in de genoemde conclusie van dupliek. Een advocaat dient in zijn contacten met derden misverstanden over de hoedanigheid waarin optreedt te vermijden, aldus gedragsregel 29, waarbij ‘een derde’ ook een rechter kan zijn. In tegenstelling tot de raad vorig jaar oordeelt het hof dat er in de conclusie inderdaad onduidelijkheid is ontstaan over de hoedanigheid van Visser. Zijn naam stond niet vermeld op het voorblad van de conclusie van dupliek, terwijl hij al advocaat wel had bijgedragen aan deze conclusie en dit stuk als productie had overlegd. Overigens op blanco papier en niet op papier van zijn advocatenkantoor.
‘Als gevolg van deze handelwijze kon bij derden, onder wie de wederpartij en de rechtbank, misverstand ontstaan over de hoedanigheid van verweerder sub 2 in de bodemprocedure,’ aldus het Hof van Discipline. ‘Of daadwerkelijk een misverstand is ontstaan, doet er bij de beoordeling van de vraag of tuchtrechtelijk verwijtbaar is gehandeld niet toe.’ Zodoende houdt het hof Visser alsnog verantwoordelijk voor de verkeerde indruk die heeft kunnen ontstaan, of de rechtbank er nu door was misleid of niet.
Omdat advocaat Kreijger in de conclusie van dupliek gebruik maakte van deze onduidelijkheid, is de klacht tegen hem ook gegrond. Kreijger had vorig jaar van de raad al een waarschuwing gekregen, het hof legt Visser nu dezelfde maatregel op.