De ‘Wet doorberekening kosten toezicht en tuchtrecht juridische beroepen’ is geëvalueerd in opdracht van het WODC. De wet is maar deels effectief, heeft veel negatieve gevolgen en zorgt voor spanningen. ‘Heroverweeg de mate van doorberekening naar beroepsorganisaties,’ luidt een conclusie.
De Wet doorberekening is in werking sinds 1 januari 2018. Onder de wet worden de kosten geschaard die de Staat maakt voor toezicht en tuchtrecht voor gerechtsdeurwaarders, notarissen en advocaten. Deze worden doorberekend aan de zogeheten publiekrechtelijke beroepsorganisaties (PBO’s): de Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders (KBvG), de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie (KNB) en de Nederlandse Orde van Advocaten (NOvA).
In het geval van de advocatuur maakt de overheid enkel kosten voor het tuchtrecht, die doorberekend worden aan de NOvA-leden middels de jaarlijkse financiële bijdragen. Het toezicht bekostigt de sector zelf.
Doelen bereikt?
In het onderzoeksrapport wordt geconcludeerd dat het hoofddoel van de wet – bezuiniging voor het Rijk door doorberekening van de kosten aan de PBO’s – is gerealiseerd. Het gaat om een bezuiniging van circa 8,6 miljoen euro per jaar; bestaande uit 8,3 miljoen euro doorberekende kosten en 0,3 miljoen euro baten (tuchtrechtopbrengsten als griffierechten, proceskostenveroordelingen en boetes).
Het tweede doel van de Wet doorbereking is een meer efficiënte inrichting van de kwaliteits- en integriteitsbewaking binnen de beroepsgroepen door een ‘financiële-prikkelwerking’. De KBvG, KNB en Orde zijn hierover unaniem: de wet heeft voor hen op dit vlak geen verbetering teweeggebracht.
De kwaliteits- en integriteitsbewaking had bij de PBO’s al ‘de nodige aandacht’, hier is door de wet geen extra impuls aangegeven. ‘Wel is gebleken dat de uitvoering van de wet extra (administratieve) tijd kost. Deze uren kunnen niet worden ingezet voor het primaire proces, hetgeen dus eerder ten nadele is van kwaliteitsverbetering dan ten voordele,’ aldus het rapport.
Negatieve effecten en wrijving
Aansluitend blijkt uit de evaluatie dat álle betrokken beroeps-, toezicht- en tuchtrechtorganisaties niet positief zijn over de Wet doorberekening. Ze ervaren vooral negatieve effecten, zoals de reeds vermeldde extra tijdinvestering in de uitvoering van de wet, terwijl dit niet heeft geleid tot een betere kwaliteitsborging of dienstverlening. Ook noemen de onderzoekers de beoogde bezuiniging voor de Staat beperkt.
Verder kan geen van de organisaties zich vinden in de doorberekening van alle kosten. ‘Er is ook een algemeen maatschappelijk belang bij goed functionerend toezicht en tuchtrecht, en daarom dient in elk geval een deel van de kosten uit algemene middelen te worden gedekt,’ staat in de evaluatie. Ook vinden de beroepsgroepen dat doorbelast kan worden naar de afnemers van notariële en advocatuurlijke diensten – zij hebben immers ook een belang – en dat het onduidelijk is waarom tuchtrechtkosten enkel bij juridische sectoren worden doorberekend (er zijn zes andere beroepsgroepen met tuchtrecht).
Daarnaast zouden er wrijvingen zijn ontstaan tussen PBO’s enerzijds en toezicht- en tuchtrechtorganisaties anderzijds – veroorzaakt door de nieuwe rol van de KBvG, KNB en NOvA als belangrijkste financier van het toezicht en tuchtrecht. Deze rol botst met de onafhankelijke positie van laatstgenoemde instituten omdat de beroepsorganisaties van ‘ondertoezichtgestelden’ hiermee, door middel van het geven van zienswijzen, invloed hebben op de begroting van toezichthouders.
Heroverweging mate van doorberekening
In het rapport wordt dan ook geadviseerd om de ‘systematiek van zienswijzen op begrotingen’ te vervangen door een systeem van doorberekening dat voor alle partijen goedkoper en minder frustrerend is. Ook moet het ministerie van Justitie en Veiligheid een ‘sturende rol’ op zich nemen: de regiefunctie moet het ministerie verder ontwikkelen door transparante toetsingscriteria te hanteren, duidelijke richtlijnen op te stellen voor begroten en – last but not least – te bemiddelen waar spanning tussen organisaties optreedt.
Tot slot wordt geconcludeerd dat alle betrokken partijen vinden dat tuchtrecht primair een overheidstaak is. Volgens de onderzoekers kan daarom beleidsmatig overwogen worden om wat betreft de tuchtrechtkosten ‘opnieuw een afweging te maken over de mate van doorberekening’ aan de betrokken beroepsgroepen.
Klik hier voor het rapport.