Het Gerechtshof Amsterdam heeft een notaris drie maanden geschorst wegens meerdere negatieve bewaringsposities op de derdengeldenrekening. Ook spiegelde ze het Bureau Financieel Toezicht (BFT) meermaals een te rooskleurige voorstelling van zaken voor. Dat is normaal gesproken genoeg voor ontzetting uit het ambt, maar door bijzondere omstandigheden strijkt het Hof met de handen over het hart.
Begin november 2016 kwam de notaris nog weg met een berisping van de Kamer voor het Notariaat in Amsterdam, ondanks dat alle klachten gegrond werden verklaard. Het BFT vond deze straf echter veel te licht en tekende hoger beroep aan tegen die beslissing.
De notaris meldde begin augustus 2015 zelf aan het BFT dat er op haar derdengeldenrekening een negatieve bewaringspositie van 188.000 euro was ontstaan. Nader onderzoek door het BFT wees uit dat dit niet de eerste keer was: eerder waren er negatieve saldo’s op de kwaliteitsrekening ontstaan van 45.000 en 38.000 euro.
Een keer waren er hypotheekgelden in verband met een te passeren akte niet op tijd gestort, in twee andere gevallen had de notaris bedragen naar de kantoorrekening gestort zonder te controleren of er wel voldoende geld op de kwaliteitsrekening stond. Verder bleek dat het eigen vermogen van de notaris op meerdere momenten na 31 december 2014 negatief was geweest. ‘Hiermee heeft de notaris de continuïteit van haar notarispraktijk in gevaar gebracht’, aldus de klacht van het BFT.
‘Windowdressing’
Niet alleen wordt de notaris de negatieve bewaringsposities verweten, maar ook dat zij ze niet direct had gemeld. Bovendien verstrekte ze op vier rapportagemomenten vertekende gegevens: bedragen werden vlak voor een controlemoment op de kwaliteitsrekening gestort en hierna direct weer teruggeboekt. ‘Windowdressing’, aldus het BFT; in werkelijkheid was het saldo lager of zelfs negatief.
Net als de Kamer voor het Notariaat verklaart het Amsterdamse Hof alle klachten gegrond. Dit zou normaliter ontzetting uit het ambt tot gevolg hebben, ware het niet dat de notaris meerdere bijzondere omstandigheden aanvoert die een lichtere straf zouden moeten rechtvaardigen.
Dankzij de inschakeling van een accountant die de rekeningen scherp in de gaten houdt, staan bewaringspositie, eigen vermogen en het kantoorresultaat tegenwoordig ruimschoots in de plus. Verder voert de notaris aan dat ze vanwege haar arbeidsongeschikte echtgenoot de enige kostwinner is voor haar gezin en dat de hele tuchtprocedure zoveel stress veroorzaakte dat ze een bacteriële hersenvliesontsteking opliep, waarvan ze nog niet volledig is hersteld.
Zulke persoonlijke situaties zijn wat het Hof betreft geen ‘bijzondere omstandigheden die een uitzondering rechtvaardigen op het uitgangspunt dat een inbreuk op de bewaringsplicht in beginsel leidt tot ontzetting uit het ambt’. Dat ligt anders voor de controlemaatregelen die de financiële stabiliteit van het kantoor mede hebben verbeterd.
Aangezien ook het BFT in hoger beroep heeft aangegeven voldoende vertrouwen te hebben in de toekomst van het kantoor, volstaat het hof met ‘slechts’ drie maanden schorsing van de notaris. Want ‘gelet op de aard, frequentie en ernst van de feiten die de notaris worden verweten, acht het hof een schorsing van substantiële duur aangewezen’.