Het Hof van Discipline heeft een beklag over het niet opnieuw inschrijven van een in 2015 geschrapte advocaat afgewezen. Volgens het Hof heeft klager te weinig zelfinzicht, is hij onvoldoende doordrongen van de ernst van in het verleden gemaakte fouten en zijn twijfels over zijn zorgvuldigheid en geloofwaardigheid terecht.
In de vorige week gepubliceerde beslissing van het Hof van Discipline van januari 2019 staat een hele waslijst aan misdragingen van de advocaat. Een kleine greep: hij lichtte de raad van toezicht niet in over de beëindiging van een dienstverband van een stagiaire, hij beantwoordde brieven niet (tijdig), bevestigde afspraken niet, zat als curator in een faillissement drie jaar stil, liet faillissementsgelden onbeheerd achter en deed voorkomen alsof hij werkzaam was bij het kantoor van een verweerder. Ook hield hij zich niet aan instructies van de deken en droeg hij na een schorsing zaken niet fatsoenlijk over.
Klager stelt onder meer dat hij zich wegens een burn-out onder behandeling heeft laten stellen van een integratief therapeut, en dat hij na zijn schrapping juridisch werk is blijven doen. Die stellingen heeft hij echter onvoldoende onderbouwd, aldus het Hof. ‘Daargelaten dat de gestelde gezondheidsproblemen (…) nimmer een rechtvaardiging kunnen vormen voor het genoemde (stelselmatig) verwijtbaar handelen, had het op de weg van klager gelegen om het hof ervan te overtuigen dat inmiddels sprake is van een gedragspatroon dat het voorvallen van nieuwe ontsporingen in hoge mate onwaarschijnlijk maakt. Dat heeft hij echter niet gedaan,’ schrijft het Hof.
Verder is hij onvoldoende duidelijk over de vraag in welke rechtsgebieden hij wil gaan werken, welke scholing hij heeft gevolgd en de vraag hoe hij om denkt te gaan met een resterende onvoorwaardelijke schorsing.
Ook geeft hij onvoldoende blijk van het vermogen om te reflecteren. ‘De mededeling van klager in zijn beklag dat “nimmer een cliënt een klacht (heeft) ingediend omdat het vakinhoudelijk en procedureel steeds in orde was”, getuigt naar het oordeel van het hof van weinig zelfinzicht. Dit geldt ook voor zijn mededeling dat het enige dat door de raad van de orde wordt aangehaald het tuchtrechtelijk verleden is “waarbij de feiten die geleid hebben tot de schorsing te wijten zijn aan het handelen van mijn voormalige collega en mij wordt verweten dat ik beter controle had moeten hebben.” Klager geeft er blijk van niet te zijn doordrongen van de ernst van de in het verleden gemaakte fouten.’