In september 1994 schrapte het Hof van Discipline een advocaat van het tableau vanwege schending van de financiële integriteit. De voormalig advocaat had destijds geen derdengeldenrekening en liet geld voor een cliënt storten op een particuliere rekening. Eind 2018 wil de ex-advocaat opnieuw beëdigd te worden, maar het Hof van Discipline stak hier vorige week een stokje voor.
De gewezen advocaat ontving in 1991 een bedrag van 1,8 miljoen gulden ten behoeve van zijn cliënt. Na aftrek van zijn declaraties stortte hij 1,5 miljoen gulden door naar zijn privérekening in plaats van een derdengeldenrekening, want die had hij op dat moment niet. Later in het geschil legden zowel de wederpartij als de belastingdienst beslag op delen van dit bedrag op zijn eigen rekening. Dit kwam de advocaat in 1994 op schrapping van het tableau te staan.
Een kleine 25 jaar later vindt de advocaat de tijd rijp om terug te keren op het tableau en dient een verzoek in tot herinschrijving. Eind 2018 weigert de raad van de orde dit verzoek echter in behandeling te nemen. In januari dit jaar beklaagt de ex-advocaat zich hierover, om in augustus bij het Hof van Discipline terecht te komen.
Hoewel het hof in theorie een geschrapte advocaat kan toestaan om zich opnieuw in te schrijven, vangt deze advocaat bot, ook na bijna 25 jaar. Voor een hernieuwde inschrijving moet sprake zijn van bijzondere omstandigheden, maar daarvan is in dit geval volgens het hof geen sprake. De ex-advocaat heeft namelijk ‘niet op een overtuigende wijze blijk gegeven van een gedragspatroon dat nieuwe ontsporingen in hoge mate onwaarschijnlijk maakt.’
Bovendien is de voormalig advocaat het nog steeds oneens met zijn vroegere schrapping, constateert het hof. Hij beweert dat het destijds niet verplicht was een derdengeldenrekening te hebben. Het hof concludeert hierop dat de voormalig advocaat ‘kennelijk nog steeds niet inziet dat een derdengeldenrekening iets anders is dan een privérekening […] die als “kantoorrekening” wordt gebruikt.’ Bovendien weet hij voor het hof niet duidelijk te maken hoe de hele zaak destijds is afgewikkeld; dit vermeldt de beslissing dan ook niet.
Verder weet de advocaat het hof er niet van te overtuigen dat hij met behulp van een andere advocaat voortaan ‘zorgvuldig en in overeenstemming met de geldende beroepsnormen’ om zal gaan met derdengelden. Volgens het hof ontbreekt een fatsoenlijk praktijkplan.