Een verzoek van deken Schnitzler (Oost-Brabant) om de Eindhovense advocaat Kaya per direct te schorsen in afwachting van het hoger beroep tegen diens schrapping van het tableau van eind oktober, is dinsdag afgewezen door de Raad van Discipline ’s-Hertogenbosch.
Advocaat Kaya kreeg op 26 oktober schrapping van het tableau opgelegd als gevolg van ‘hevige escalaties in de privésfeer’. Het OM vervolgt hem strafrechtelijk, onder meer voor bedreiging en voor het inrijden op een politieagent. De advocaat tekende de dag na de beslissing hoger beroep aan. Deken Schnitzler diende hierop direct een verzoek in bij de Raad van Discipline om de advocaat – opnieuw – per direct te laten schorsen op grond van artikel 60ab Advocatenwet.
Volgens de deken is het niet verantwoord dat Kaya in afwachting van het hoger beroep kan blijven doorwerken als advocaat. Bovendien komt de continuïteit van zijn praktijk – en daarmee de cliëntbelangen – in gevaar vanwege een eerder opgelegde schorsing van acht weken, die per 24 november ingaat. De deken erkent dat er geen sprake is van nieuwe feiten, maar wel van een nieuwe omstandigheid, namelijk de schrappingsbeslissing van de raad.
Met deze redenering gaat de deken echter ‘voorbij aan de systematiek van de Advocatenwet’, stelt de tuchtrechter. De motivering voor schrapping van het tableau is namelijk niet aan te merken ‘als een (nieuw) handelen of nalaten van verweerder waardoor enig door artikel 46 Advocatenwet beschermd belang is geschaad of dreigt te worden geschaad, zoals bedoeld in artikel 60ab Advocatenwet.’
Bovendien moet er bij een dergelijk schorsingsverzoek sprake zijn van een prangende situatie die om direct ingrijpen vraagt. Hiervan is momenteel geen sprake, naar het oordeel van de raad, die daarom besluit om nu geen spoedvoorziening te treffen tegen Kaya.
Bovendien besloot het Hof van Discipline in juli dit jaar al om de schorsing voor onbepaalde tijd van Kaya op te heffen, in afwachting van de behandeling van diens tuchtzaak die uiteindelijk tot schrapping van het tableau leidde. ‘De deken heeft geen nieuwe feiten aan zijn 60ab-verzoek ten grondslag heeft gelegd, waaruit zou kunnen blijken van een nieuw ernstig vermoeden van een handelen of nalaten van verweerder,’ aldus de raad. Ook de continuïteit van de advocatenpraktijk is geen aanleiding voor de toepassing van artikel 60ab.