Een cliënt wordt het door zijn advocaat wel heel moeilijk gemaakt om in hoger beroep te gaan; hij krijgt post als hij net voor drie maanden in het buitenland zit. Hij lijkt echter zijn les te hebben geleerd, ging bij de tuchtrechter in hoger beroep en krijgt zijn gelijk.
De advocaat staat een man bij die in scheiding ligt. Deze echtscheiding werd op 28 februari 2017 door de rechtbank uitgesproken. Die zomer gaat de man enkele maanden op familiebezoek. Terwijl hij in het buitenland zit, hebben de advocaat en zijn cliënt nog meerdere keren telefonisch contact.
Het is, aldus het hof, aan een advocaat om alle belangrijke informatie en afspraken niet alleen mondeling, maar ook schriftelijk aan zijn cliënt te bevestigen. Hier betekent dit concreet dat de advocaat niet alleen telefonisch alles met zijn cliënt had moeten bespreken, zoals het geval is geweest, maar dat hij alles ook schriftelijk over had moeten brengen. De raadsman had tot dat moment alle communicatie rondom de echtscheiding in het Arabisch gedaan. Ook was hem bekend dat zijn cliënt gedurende juli, augustus en september op familiebezoek zou zijn in Marokko.
Beroepstermijn verstreken
Op 11 juli – zijn cliënt zou dan nog bijna drie maanden in het buitenland verkeren – besluit de advocaat een brief naar zijn cliënt te sturen. In de brief staat onder andere het volgende: “Ik adviseer u om in deze zaak beroep aan te tekenen tegen deze beslissing, omdat de rechtbank uitgegaan is van verkeerde feiten en omstandigheden.”
Dat de advocaat begin juli besloot een brief in het Nederlands nota bene naar het postadres van zijn cliënt te versturen, begrijpt het hof niet; hij wist immers dat, tegen de tijd dat zijn cliënt de brief eindelijk zou lezen, de beroepstermijn al verstreken zou zijn. Ook was de brief geschreven in het Nederlands, een andere taal dan waarin alle communicatie tot dat moment had plaatsgevonden. Bovendien staat in de brief niets over de kans van slagen en de termijn voor het instellen van een eventueel hoger beroep.
Geen interesse
Nergens in het dossier – wat bestaat uit verschillende WhatsApp-berichten en overige communicatie – kan een melding van de mogelijkheid van hoger beroep gevonden worden. Volgens de advocaat was hij ervan uitgegaan dat zijn cliënt geen interesse had in hoger beroep; checken deed hij dit echter nooit. Het hof rekent het hem aan; de advocaat heeft volgens het hof zijn cliënt ‘onvoldoende geïnformeerd en geadviseerd over de mogelijkheden van het instellen van hoger beroep en binnen welke termijn dat diende te gebeuren.’
Uiteindelijk komt het hof tot de conclusie dat een berisping passend is; het handelen van de pleiter is ‘laakbaar’, en de klacht raakt aan de fundamentele verantwoordelijkheid van een advocaat duidelijk te informeren zodat de cliënt te allen tijde zo goed mogelijk begrijpt wat zijn mogelijkheden en kansen zijn.
Lees hier de volledige uitspraak