Een Noord-Hollandse advocaat voelt zich zo in het nauw gedreven door een klachtprocedure, dat hij eind 2016 maar een gefingeerde brief aan een cliënt opstelt, gedateerd 24 juli 2013. Onverwerkte trauma’s dreven hem hiertoe, aldus de advocaat, die door de mand is gevallen door verwijzingen naar 2016 in de brief. De Raad van Discipline schorste hem deze maand 26 weken, hoewel slechts twee weken onvoorwaardelijk.
De betreffende cliënt, een zekere meneer P., dient in mei 2016 een klacht in tegen de advocaat. Die blijkt al jaren in de clinch te liggen met een meneer D., die tal van tuchtklachten tegen hem indiende. Deze nieuwe klacht bezorgt de advocaat naar eigen zeggen dan ook bakken extra stress, wat hem ertoe brengt om tijdens de klachtprocedure alsnog een brief aan cliënt P. op te stellen, gedateerd 24 juli 2013, waarin staat dat de werkzaamheden in september 2012 zijn afgerond. Dit in een poging om te spelen met de wettelijke termijn waarin een tuchtklacht moet zijn ingediend.
Als de deken het door meneer P. gestuurde klachtdossier bestudeert, merkt zij al gauw dat er iets niet in de haak is. Uit onderzoek door de deken blijkt dat de advocaat in maart 2013 nog werkzaamheden voor cliënt P. verrichte. Maar wat nog merkwaardiger is: er wordt in dezelfde brief gerept over ‘een onderhoud op 1 juli 2016 en een brief van 3 juni 2016’.
De advocaat probeert zijn leugentje nog even vol te houden en beweert dat hij de datum verkeerd moet hebben geschreven. Daarbij heeft hij nooit gezegd wanneer de werkzaamheden voor meneer P. waren beëindigd, claimt hij. Maar naast de verwijzingen naar 2016 in de vervalste brief telt het dossier nog een brief die verwijst naar ‘een afgesloten zaak uit 2012’. Als cliënt P. de zogenaamde brief van 24 juli 2013 niet blijkt te kennen, kan de advocaat niet anders doen dan toegeven dat hij die brief ‘heel recent’ heeft opgemaakt in het kader van het klachtonderzoek. Cliënt P. kan bovendien correspondentie met de advocaat uit oktober 2013 laten zien.
Een brief valselijk opmaken en hierover liegen tegen de deken: allemaal veroorzaakt door psychische klachten als gevolg ‘van tientallen civiele procedures en klachtprocedures aangespannen door de heer Van D., met wie hij in het verleden kortstondig samenwerkte’, aldus de advocaat. De nieuwe klacht van cliënt P. legde ‘onvoldoende verwerkte trauma’s bloot’, die de ‘door vrees bevangen’ advocaat brachten tot ‘een panische reactie’: het verzinnen van een niet-bestaande afsluitingsbrief.
De Raad van Discipline Amsterdam is ongevoelig voor deze klaagzang en ziet ‘onvoldoende concrete aanwijzingen voor een correlatie tussen zijn psychische problemen als gevolg van het handelen van de heer P en het overleggen van een gefingeerde brief aan en het onjuist voorlichten van de deken’. Daarbij heeft de advocaat nooit gefingeerde brieven geschreven of de deken voorgelogen bij de behandeling van eerdere tuchtklachten. Ook uit verklaringen van zijn behandelaars is ‘geen rechtvaardiging te lezen voor zijn handelswijze’, behalve dan (posttraumatische) stressklachten tussen 2008 en 2014.
Reden genoeg voor de raad om de advocaat 26 weken te schorsen, waarvan 24 weken voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar.