Een advocaat heeft sinds 2013 geen btw afgedragen over de toevoegingsvergoedingen van de Raad voor Rechtsbijstand. De btw-som is opgelopen tot zo’n 185.000 euro, en de raadsman heeft zijn financiële nalatigheid proberen te maskeren in zijn jaarrekeningen. Het komt hem op een schrapping te staan.
De eenpittende advocaat heeft geen btw afgedragen over een totaal aan vergoedingen van meer dan een miljoen euro, zo blijkt uit de vorige week gepubliceerde uitspraak.
De zaak kwam aan het licht nadat de Gelderse Orde van Advocaten afgelopen voorjaar – ‘in het kader van proactief toezicht’ – de jaarrekening 2020 van de advocaat inzag. Daarop stond een nog te factureren omzet van circa 1,1 miljoen euro en een kortlopende schuld aan de Raad voor Rechtsbijstand (RvR) van ongeveer een miljoen. De netto omzet over 2020 bedroeg echter slechts 150.752 euro, waardoor de alarmbellen bij de waarnemend deken begonnen te rinkelen.
Nog meer vragen
‘Kunt u dat onderhanden werk toelichten? En hoe realistisch is het dat dit onderhanden werk nog wordt gedeclareerd en betaald?’, vraagt de deken schriftelijk. Ook de schuld roept vraagtekens op bij de deken.
Op verduidelijking hoeft hij echter niet te rekenen. De advocaat reageert niet, traag of ontwijkend en de antwoorden die hij wel geeft, roepen alleen maar meer vragen op. Een fysiek gesprek volgt in de zomer, waarvoor de deken heeft opgevraagd hoeveel de advocaat daadwerkelijk nog moet factureren bij de RvR. Dit blijkt slechts 65.000 euro te zijn, in plaats van de mysterieuze 1,1 miljoen.
Als om verantwoording wordt gevraagd, antwoordt de advocaat in eerste instantie wederom ontwijkend – om later toch over de brug te komen: de 1,1 miljoen heeft hij allang ontvangen van de RvR. Ook erkent de advocaat sinds 2013 geen btw te hebben afgedragen over deze toevoegingsvergoedingen, en blijkt de kortlopende schuld daarnaast niet bestaande. De raadsman heeft kortom een administratief rookgordijn opgetrokken om zijn achterstallige omzetbelasting in nevelen te hullen.
Wijzen naar de accountant
Ook heeft hij voor deze omzetbelastingschuld van zo’n 185.000 euro geen reservering gemaakt, maar de ontvangen btw simpelweg uitgegeven. In het gesprek met de deken geeft de advocaat aan dat hij op korte termijn contact zou opnemen met de Belastingdienst om een beroep te doen op de zogenaamde inkeerregeling. De schuld (inclusief latere boetes) was hij van plan af te betalen met de overwaarde van zijn te verkopen kantoorpand.
Volgens de deken heeft de advocaat ernstige feiten begaan. Hij dient in juli een bezwaar in bij de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden. In september, ter zitting bij de tuchtrechter, werpt de advocaat op dat ‘grote achterstanden zijn ontstaan in het declareren’ door een wijziging in het declaratiesysteem van de RvR in 2013. Ook wijst hij naar zijn accountant: de advocaat zou zelf niet administratief zijn onderlegd en op dat vlak volledig vertrouwen op zijn accountant.
Kernwaarde geschonden
‘Wat hier ook van zij’, stelt de raad daarop. ‘Van iedere advocaat die een eigen praktijk uitoefent, mag verwacht worden dat hij weet dat en hoe over de van de RvR ontvangen toevoegingsvergoedingen btw dient te worden afgedragen aan de belastingdienst, en dat hij zijn kantoororganisatie dusdanig heeft ingericht dat hij (tijdig) aan zijn verplichtingen jegens de fiscus kan voldoen.’
Verzwarend is voor de tuchtrechter dat de advocaat geen bedrag heeft gereserveerd voor zijn resterende belastingschuld en dat hij zijn fiscale omissie getracht heeft in jaarrekeningen te verhullen. Daarmee heeft de raadsman de advocatuurlijke kernwaarde ‘(financiële) integriteit’ met voeten getreden. De raad rekent de advocaat bovendien zijn misleidende en ontwijkende houding ten opzichte van de deken aan. ‘Pas toen hij echt niet meer anders kon, heeft verweerder inzicht in de werkelijke situatie gegeven.’
De tuchtrechter vindt het ‘niet verantwoord’ dat de advocaat nog langer zijn beroep uitoefent en schrapt hem van het tableau. Dit omwille van zijn misdragingen, zijn gebrek aan inzicht daarin en een eerder tuchtrechtelijk verleden (een opgelegde voorwaardelijke schorsing van zes weken). Een hoger beroep is nog mogelijk.