De Amsterdamse strafrechtadvocaat Lucy Oldenburg heeft deze week bakzeil moeten halen in een tuchtzaak die zij had aangespannen tegen een advocaat. Die probeerde volgens haar een cliënt af te snoepen. De Raad van Discipline verklaarde haar klachten deze week echter ongegrond.
Oldenburg stond eind begin 2012 Mouloud B. bij, die door de Amsterdamse rechtbank tot tien jaar cel werd veroordeeld voor een noodlottige woningoverval in Amstelveen, in september 2010. Hierbij sloot hij een 77-jarige vrouw op in een kast, die hierop door een combinatie van verstikking en hartfalen om het leven kwam. B. ging er vandoor met de pinpas van de vrouw en nam duizenden euro’s op. Het Openbaar Ministerie had achttien jaar cel geëist in de geruchtmakende zaak, die kon rekenen op de nodige media-aandacht.
Die aandacht was de reden dat een andere advocaat zich bij B. meldde met het aanbod hem bij te staan. Dit nadat B. volgens de in de tuchtuitspraak weergegeven feiten eerst zelf per e-mail contact had gezocht met zijn kantoor, omdat hij niet tevreden zou zijn geweest met de bijstand van Oldenburg. “Hij wil de uitspraak afwachten en indien hij besluit in hoger beroep te gaan, vraagt hij of je hem pro deo wil bijstaan”, staat in de mail. Een week voor de uitspraak in de strafzaak sprak de advocaat B. telefonisch.
Telefoongesprekken
Gedurende het tuchtonderzoek verklaarde B. dat hij een week na het betreffende mailtje in de gevangenis de opdracht kreeg om het advocatenkantoor te bellen. De advocaat vertelde hem dat hij ‘de zaak wilde overnemen, ook omdat het een mediazaak was’, waarop B. zei toch zijn eigen advocaat te willen houden (‘ze is een topadvocaat’). Een tegenstrijdige verklaring van een mede-gedetineerde luidt dat die de telefoon van B. overnam en namens de advocaat het voorstel aan B. voorlegde. Na diens weigering werd volgens deze versie van het verhaal de verbinding verbroken.
De gang van zaken was voor Oldenburg reden om naar de deken te stappen. Aan haar verzoek om duidelijkheid te krijgen over de gevoerde telefoongesprekken en om de registratie hiervan in handen te krijgen, wilde de advocaat niet meewerken, volgens hem vanwege zijn beroepsgeheim. Oldenburg zond vervolgens de zaak door naar de Raad van Discipline, met als klachten dat de advocaat B. had benaderd ‘zonder haar voorafgaande toestemming, met als de doel de behandeling van de strafzaak van B. van haar over te nemen’, en dat hij ten onrechte medewerking weigerde bij het opvragen van een overzicht van de telefoongesprekken.
‘Feiten staan niet vast’
De Raad van Discipline in Amsterdam concludeerde echter dat ‘de juistheid van de feiten niet vast is komen te staan’, onder meer vanwege de verklaringen van B. en zijn mede-gedetineerde die lijnrecht tegenover de uitleg van de advocaat en zijn secretaresse staan. De Raad oordeelde verder dat een advocaat zich tijdens een tuchtrechtelijke onderzoek weliswaar niet mag beroepen op zijn geheimhoudingsplicht, maar het was in dit onderzoek niet de deken die vroeg om de telefoongegevens, maar enkel de klaagster.
Andere tuchtrechtelijke verwijten zijn de advocaat niet te maken, aldus de Raad. “Verweerder heeft gemotiveerd toegelicht dat de PI geen gegevens had mogen registreren van telefonische contacten tussen gedetineerden en geprivilegieerden, zoals hijzelf, en dat hij daarom zijn medewerking aan het verzoek van klaagster heeft onthouden. De raad oordeelt dat deze opstelling van verweerder niet onredelijk en daarom niet tuchtrechtelijk verwijtbaar is.”
Een doodzonde
Ook al is Oldenburg van mening dat de Raad meer waarde heeft gehecht aan de woorden van de advocaat en zijn secretaresse dan aan die van haar cliënt, ze heeft besloten niet in appel te gaan tegen de uitspraak. “Zelfs al heb ik redenen om wel in appel te gaan, ik heb mijn punt gemaakt en sta nog steeds achter mijn beslissing om naar de Raad van Discipline te stappen”, zegt ze in een korte reactie. “In de advocatuur is elkaars cliënten aftroggelen immers een doodzonde.”