Op de kop af een jaar geleden opende de nu 26-jarige Don Ceder zijn eigen advocatenkantoor in Amsterdam, als stagiaire-ondernemer. Sindsdien is hij in zijn eigen woorden ‘vele zaken en wijsheden verder’. En alsof een eigen kantoor runnen en de beroepsopleiding volgen nog niet genoeg is, geeft Ceder cursussen en lezingen en is hij lid van Provinciale Staten in Noord-Holland. “Ik dacht: als er geen weg is, leg ik hem zelf wel aan.“
Door Joris Rietbroek
Don Ceder is geboren en getogen in Amsterdam-Zuidoost, als kind van een Surinaamse vader en een Ghanese moeder. Hij doorliep vlot het gymnasium en ging op zijn zeventiende rechten studeren aan de VU, met het doel om advocaat te worden. Toen hij eind 2013 afstudeerde, was de markt voor advocaat-stagiaires echter krap. Ceder stortte zich daarom eerst op een ander project: het juristenkantoor Anti Incasso dat al snel landelijke bekendheid kreeg.
Waarom begon je eerst Anti Incasso voordat je de advocatuur inging?
“Ik wilde na mijn master eerst wat werkervaring opdoen. Tijdens mijn studie kwam ik in aanraking met mensen die onrechtmatige geldvorderingen van incassobureaus hadden gekregen. Ik merkte dat dit een groot maatschappelijk probleem is en zette daarom met mijn neef Anti Incasso op. Het kantoor stond consumenten bij die een onrechtmatige geldvordering hadden gekregen. Daarbij zagen we hoe incassobureaus en zelfs deurwaarders geregeld teveel kosten bovenop de hoofdsom rekenden, meer dan de wettelijke grens. Ons kantoor kreeg al snel landelijke bekendheid, zeker toen RTL Boulevard een item over ons maakte en ik als gast aan tafel bij Jeroen Pauw mocht aanschuiven om de misstanden binnen de incassobranche te bespreken. Uiteindelijk ben ik dankzij ons werk genomineerd als Amsterdammer van het Jaar 2014. De incassoproblematiek is inmiddels een landelijk onderwerp van discussie. Mede dankzij gesprekken die we voerden met de politiek en de Autoriteit Consumenten Markt ligt er nu een wetsvoorstel om de wetgeving beter te handhaven.”
Maar de advocatuur bleef aan je trekken?
“Ja, uiteindelijk heeft mijn neef Anti Incasso overgenomen en ging ik solliciteren op een baan als advocaat-stagiair. Dat bleek nog best lastig, ondanks zo’n nominatie en de opgedane werkervaring. Maar ik had intussen geproefd van het ondernemerschap, en dat smaakte naar meer. Als er geen weg is, leg ik hem zelf wel aan, dacht ik. Dus zette ik de stap om stagiaire-ondernemer te worden. Dat was niet makkelijk, want je moet aan ontzettend veel eisen voldoen. Ik bereidde me op diverse manieren voor, want ik zette deze stap niet om te falen. Ik wilde dat het een succes zou worden, en wilde me ontwikkelen als advocaat en als mens. Op 1 maart opende Ceder Advocatuur, vanuit het kantoor van mijn patroon Charles van Dam. Ik bleek met 25 jaar de jongste stagiaire-ondernemer van het arrondissement Amsterdam te zijn.”
Kwam er vervolgens veel op je af?
“Zeker, maar ik had één groot geluk. Ik had met het juristenkantoor een goede naam en veel goodwill opgebouwd, dus had ik meteen een vrij constante flow van cliënten. Daar hoefde ik niet veel voor te doen. Mond-tot-mondreclame werkt echt het beste, merkte ik, al kan ik me voorstellen dat acquisitie voor andere stagiaire-ondernemers die zulk geluk niet hebben gehad, lastiger is. Aanvankelijk zag ik een beetje op tegen de combinatie met de beroepsopleiding, je hoort immers genoeg horrorverhalen, maar ik vind het goed te doen. Verder vraagt het ondernemerschap veel van je. Toch heb ik het eerste jaar alles zelf gedaan, ook om mijn sterke en minder goede kanten te leren kennen. Zo kwam ik erachter dat ik administratief werk moet uitbesteden. Die tijd kan ik beter in zaken steken. Verder richt ik me nu nog op veel rechtsgebieden, een bewuste keuze omdat ik nog wil aanvoelen wat zich het beste leent om in te specialiseren.”
Wanneer ben je het meest in je element?
“Van pleiten bloei ik echt op, zeker als er voor de cliënt iets wezenlijks op het spel staat, zoals een toewijzing van voogdijschap of een dreigende uithuiszetting. Ik heb relatief veel cliënten die het niet zo breed hebben en niet altijd voor zichzelf kunnen opkomen. Die hebben relatief veel houvast en begeleiding nodig. Dan ben ik op mijn best.”
Had je voor je je kantoor startte veel gesolliciteerd voor een stageplek in loondienst?
“Een aantal keer, maar ik had al snel door dat het heel moeilijk was om aan een baan te komen.”
Heb je het idee dat je afkomst een rol speelde?
“Dat weet ik niet zeker. Ik wil het zeker niet direct op discriminatie gooien, al is het een gegeven dat ruim 95% van de Nederlandse advocatuur autochtoon is. Voor mij is dat een duidelijk signaal dat er op het gebied van diversiteit nog veel te verbeteren valt binnen de advocatuur.”
Hoe komt dat, denk je?
“Het draait in de advocatuur volgens mij niet enkel om wat je kunt, maar ook om wie je kent. Dat hoeft niet perse iets negatiefs te zijn, maar ik denk wel dat het makkelijker is om bij een kantoor binnen te komen als bijvoorbeeld je ouders of mensen in je directe kring advocaat zijn. Ik had dat aan het einde van mijn studie allemaal niet: ik was geen lid van een studentenvereniging en kende geen advocaten. De keren dat ik kort met een advocaat had gesproken, waren op een hand te tellen.”
“In die zin denk ik ook dat advocatenkantoren sneller sollicitanten aannemen met wie ze zich kunnen identificeren. Wellicht is de afstand tot niet-Westerse sollicitanten wat groter. Ik maak vanuit mijn achtergrond ook makkelijker een praatje met een cliënt van Surinaamse afkomst. Niet omdat ik niet-Surinamers daarmee wil discrimineren, maar omdat ik mij daar makkelijker mee kan identificeren. Het past binnen mijn referentiekader. Ik heb mezelf moeten ontwikkelen om mijn referentiekader te verbreden om me zo met iedere groep te kunnen verstaan. Zo zullen recruiters bij de grote kantoren ook onbewust hun referentiekaders hebben en aan de hand daarvan selecteren. Dat maakt het moeilijk om zo’n cirkel te doorbreken. Herkenning en erkenning zijn de eerste stappen tot verbetering. De advocatuur moet voor elk competent en bekwaam persoon toegankelijk zijn: iedereen verdient een eerlijke kans. Hoe mooi zou het zijn als juist de advocatuur een afspiegeling zou zijn van de Nederlandse samenleving?”
Hoe zou je zelf een bijdrage willen leveren aan het diverser maken van de advocatuur?
“Ik denk dat ik in ieder geval al een bijdrage heb geleverd door mijn eigen kantoor te openen en te laten zien dat er ook andere manieren zijn om tot de advocatuur toe te treden. Nu ben ik nog in mijn eentje, dat is spannend genoeg. Maar op gegeven moment zou ik best meer medewerkers en stagiaires een ingang willen bieden via mijn kantoor, met voor iedereen eerlijke kansen gebaseerd op competenties.”
Zo bezien heb jij zelf je kans gekweekt.
“Klopt, en ik hoor steeds vaker van mensen dat wat ik gedaan heb in de ogen van veel mensen heel bijzonder is. Ik heb blijkbaar volgens sommige mensen al een glazen plafond doorbroken. Ik vind het mooi als mensen kunnen zeggen: ‘Als die Don zoiets kan, dan moet ik het ook kunnen’.”