Twee dekens onderzoeken op dit moment of de advocaten Richard Onderdonck en Hiba Kayed zich schuldig hebben gemaakt aan het meewerken aan een schijnovereenkomst die louter bedoeld was om derden te misleiden. Dat laat staatssecretaris Teeven weten in antwoord op Kamervragen van Tweede Kamerlid Recourt.
De zaak kwam aan het rollen door de Haarlemse kort gedingrechter Th. Röell, die in een vonnis van 26 maart concludeerde dat hij werd ingezet ‘voor oneigenlijke doelen’. Na een buitengerechtelijke ontbinding van een koopovereenkomst van een aandelenpakket in een Surinaamse onderneming, vorderde de koper de koopsom terug van twee miljoen euro. De verkoper betwiste de vordering niet, maar maakte wel bezwaar tegen de gevorderde rente en kosten.
Rechter Röell vertrouwde het zaakje niet, en zijn vermoedens werden versterkt toen bleek dat de gedaagde recent tot acht jaar gevangenisstraf was veroordeeld wegens drugshandel en witwassen. Hij schrijft: ‘Op grond van het strafvonnis en hetgeen in deze zaak ter zitting naar voren is gekomen – met inbegrip van het gegeven dat, ondanks het lange betoog van de advocaat van [gedaagde], eigenlijk geen materieel verweer is gevoerd – komt de voorzieningrechter tot de conclusie dat aannemelijk is dat partijen trachten door middel van het onderhavige kort geding voor een bedrag van € 2.000.000,- een vonnis te verkrijgen dat in hoger beroep in de strafzaak en/of in de ontnemingsprocedure kan worden gebruikt.’
Dat is volgens Röell geen rechtens te respecteren belang: ‘Het is immers niet de door de wetgever opgedragen taak om mee te werken aan het legitimeren van schijnovereenkomsten. De consequentie daarvan is dat de voorzieningenrechter zich vrij acht buiten de grenzen van het partijdebat te treden door [eiser] niet ontvankelijk te verklaren in zijn vorderingen.’
Rol advocaten
Advocaat Onderdonck stelt tijdens de mondelinge behandeling van de zaak dat de aandelenovereenkomst tussen eiser en gedaagde in het strafvonnis niet genoemd wordt, en ook dat justitie van oordeel zou zijn dat het een ‘normale overeenkomst’ betrof. Advocate Kayed, zij staat gedaagde bij, bevestigt deze lezing van Onderdonck.
Röell leest daarop het vonnis van de strafrechter en hij komt tot de conclusie dat de overeenkomst daar wel degelijk wordt genoemd, en ook dat ‘het hier ging om een volstrekt ongeloofwaardige verklaring voor de herkomst van de (bij de gedaagde, red.) aangetroffen contante bedragen’. Impliciete conclusie: Onderdonck en Kayed hebben staan liegen. Het brengt Kamerlid Recourt tot de vraag of advocaten zelf onderwerp van onderzoek kunnen worden als ze meewerken aan een oneigenlijk doel, of zelfs een crimineel opzetje.
Teeven wil echter niet op de zaak zelf ingaan: dat is een zaak van de deken, zo stelt hij. ‘Indien blijkt van ernstige bedenkingen kan de deken een bezwaar aan de tuchtrechter voorleggen. Wanneer er sprake lijkt te zijn van meer dan een incident, kan de deken een verzoek aan de tuchtrechter voorleggen om een rapporteur of een waarnemer te benoemen die de praktijk van de betrokken advocaat of advocaten onderzoekt.’
Teeven geeft in de brief cijfers over het aantal keren dat dekens zonder klacht een zaak voor de tuchtrechter brengen. In 2012 werden 68 dekenbezwaren ingediend, waarvan 14 tegelijk met een particuliere klager. ‘Er waren dus 54 dekenbezwaren buiten het geval van een klacht. Daarnaast waren er drie gevallen waarin de deken op voet van artikel 47a van de Advocatenwet een klacht ambtshalve heeft doorgezet nadat de klager zijn klacht had ingetrokken,’ aldus de staatssecretaris.