Bij zestien grote tot middelgrote advocatenkantoren is in de laatste tien jaar gemiddeld 20% van de partners uitgestroomd. Het totale aantal fee earners daalde gemiddeld met 10%, de totale kantooromvangen met 13%, aldus een nieuw onderzoek van GITP-consultant Marcel Wanrooy over bestuursvormen bij partnerorganisaties. Hierin concludeert hij dat binnen de advocatuur het aloude partnershipmodel sinds 2004 nauwelijks is veranderd.
Door Joris Rietbroek
Voor zijn vervolg op het promotieonderzoek dat Wanrooy in 2004 deed, namen zestien advocatenkantoren (en zeventien accountantskantoren) deel. Onder de deelnemende advocatenkantoren bevinden zich onder anderen De Brauw Blackstone Westbroek, NautaDutilh, Loyens & Loeff, AKD, Allen & Overy en Dirkzwager.
Bij twaalf van deze zestien kantoren werken minder mensen dan tien jaar geleden – bij zes kantoren zelfs ruim 30% minder – terwijl slechts twee kantoren zijn gegroeid en twee van de deelnemende kantoren even groot zijn gebleven. De leverage – verhouding partners/fee earners – nam bij twaalf kantoren toe, van maximaal 1:7,1 tot 1:8,2. Eveneens gekrompen: de omvang van de kantoorbesturen, die nu meestal twee vakprofessionals en een COO tellen. Hun mandaat ten opzichte van de partners is nauwelijks toegenomen.
Los van deze gemiddelde afnames is er in de laatste tien jaar bar weinig veranderd aan het aloude maatschapsmodel binnen de advocatuur, ondanks de ‘druk op advocaten om te innoveren’. Nog altijd is er binnen de maatschappen sprake van gemeenschappelijke besluitvorming met alle aandeelhouders/partners, met slechts een beperkt mandaat voor het bestuur (dat rouleert op basis van zittingstermijnen). Alles draait om de ‘koninkrijken’ van de partners, terwijl er bij de deelnemende kantoren ook nog altijd geen extern toezicht is door bijvoorbeeld een externe raad van advies. Dit ondanks de publieke ‘roep om meer transparantie en externe verantwoording in Nederland.’
Toch worden de eerste contouren van evolutie zichtbaar: de helft van de deelnemende kantoren heeft een sublaag voor salary- of equitypartners in het leven heeft geroepen. Een correlatie tussen kantoorgrootte en de benoeming van een ‘tweede categorie’ partners (salary of non-equitypartners) is er overigens niet: grotere kantoren gaan niet per se sneller over tot een differentiatie in partners. De tweede laag wordt onder meer benut voor talentvolle advocaten die eerst ‘subpartner’ worden of voor ex-partners op leeftijd die een stapje terug doen. Ook is er tien jaar verder vaker sprake van een prestatie-afhankelijke winstdeling onder partners. Was dit in 2004 nog bij twee van de ondervraagde kantoren het geval, inmiddels is een derde van de betrokken kantoren overgegaan tot een milde vorm ervan.
Wanrooy had deze twee uitkomsten van zijn onderzoek niet direct zien aankomen, geeft hij aan. “Ik had geen schokkende uitkomsten verwacht, maar die twee veranderingen hebben me wel verrast. Er is blijkbaar toch een transitie in gezet.” Zelf is hij overigens geen voorstander van zo’n tweede laag met salary of non-equity partners. “Dat is misschien geen probleem bij juridische dienstverleners die commodities aanbieden, maar bij advocatenkantoren die een hoogwaardig profiel in de markt nastreven, is zo’n subcategorie niet handig. Het kan de besturing van de organisatie complexer maken, omdat deze mensen vroeg of laat toch meer inspraak willen. Je creëert toch een risico dat mensen in die laag ‘vast’ komen te zitten. Ik ben daarom nog steeds voorstander van het up or out systeem.”
Een equity partner-positie kan wel geschikt zijn voor een ervaren of counsel met een zekere adviserende rol – ‘want dat biedt toegevoegde waarde’ – of voor een ex-partner op leeftijd die in deze rol aan kantoor verbonden blijft. “Maar kantoren moeten ervoor waken dat zo’n positie als een soort troostprijs wordt gezien, die eigenlijk voor verliezers is bedoeld,” vindt Wanrooy.
Als het aan de consultant ligt, volgt er over tien jaar opnieuw een soortgelijk onderzoek onder advocaten- en accountantskantoren. “Ik ben benieuwd of advocatenkantoren dan inmiddels die externe Raden van Toezicht hebben ingesteld. Dat zal nog wel even duren: ze geven nu nog aan het maar lastig te vinden en stellen dat ze prima zelf toezicht kunnen uitoefenen.”
Het volledig rapport is op te vragen bij e.suister@gitp.nl.