Inmiddels weten we sinds september 2018 dat de Hoge Raad ook een transitievergoeding kan toewijzen bij gedeeltelijk ontslag. In deze blog herhaal ik nog even kort de heersende leer van de Hoge Raad en bespreek ik een recente opvallende uitspraak van de rechtbank Limburg die nadien over dit onderwerp is verschenen.
Even opfrissen, arrest Hoge Raad
De Hoge Raad schiep op 14 september 2018 (ECLI:NL:HR:2018:1617) duidelijkheid.
De casus die de Hoge Raad beoordeelde (ook wel de Kolom-beschikking genoemd) betrof een docent die sinds 1980 in dienst was van een stichting voor bijzonder onderwijs. In 2013 viel de werknemer ziek uit en werd door partijen besloten het dienstverband in verband met deze gedeeltelijk arbeidsongeschiktheid te beëindigen, om vervolgens een nieuwe arbeidsovereenkomst aan te gaan, ditmaal voor 55% van de arbeidstijd. Hierop verzocht de docent aan de stichting een transitievergoeding te betalen op grond van artikel 7:673 BW. De kantonrechter keurde deze vergoeding gedeeltelijke toe, overeenkomstig de urenvermindering.
Het Hof deelde het oordeel van de kantonrechter niet en wees erop dat artikel 7:673 BW van toepassing is in geval van beëindiging van de arbeidsovereenkomst. Nu zowel de docent, als de stichting, het oogmerk hadden de arbeidsovereenkomst voort te zetten, al is het in een andere vorm, was van een beëindiging geen sprake, zodat een transitievergoeding niet aan de orde was.
De Hoge Raad volgde het Hof, maar oordeelde dat bij voortzetting van de arbeidsovereenkomst in aangepaste vorm, waar sprake is van urenvermindering, sprake is van een gedeeltelijke beëindiging van de arbeidsovereenkomst.
Ondanks dat de wet niet voorziet in de situatie van gedeeltelijke beëindiging van het dienstverband en ook de regels omtrent de betaling van een transitievergoeding in artikel 7:673 BW hier geen ruimte voor bieden, vindt de Hoge Raad dat een werknemer onder bepaalde omstandigheden toch aanspraak zou moeten kunnen maken op een transitievergoeding.
Hierbij moet gedacht worden aan bijzondere gevallen, waarbij de omstandigheden de werknemer dwingen minder uren te gaan werken, zoals blijvende (gedeeltelijke) arbeidsongeschiktheid of bedrijfseconomische redenen.
De Hoge Raad creëert nog een drempel, er moet sprake zijn van een substantiële en structurele vermindering van arbeidstijd van de werknemer. En wat is dan substantieel en structureel? Dit komt neer op een urenvermindering van ten minste 20% en een vermindering die naar redelijke verwachting blijvend zal zijn.
Is aan deze voorwaarden voldaan, dan kan werknemer aanspraak maken op een transitievergoeding naar evenredigheid van de omvang van de beëindiging. Kort gezegd, de werknemer wordt voor het deel dat hij aan uren verliest afgerekend.
Achterstallige vordering transitievergoeding, vervallen of toch niet?
In een recente uitspraak van de Rechtbank Limburg van 11 april 2019 (ECLI:NL:RBLIM:2019:3352) oordeelde de kantonrechter dat, hoewel de vervaltermijn van drie maanden om een vordering tot betaling van een (gedeeltelijke) transitievergoeding in te stellen was verstreken, de werknemer alsnog in aanmerking kwam voor een gedeeltelijke transitievergoeding.
In deze zaak had de vermindering van de arbeidsduur al op 2 mei 2017 plaatsgevonden en heeft werknemer 1,5 jaar later op 10 oktober 2018 verzocht om een gedeeltelijke transitievergoeding, onder verwijzing naar bovengenoemd arrest van de Hoge Raad.
De kantonrechter te Limburg erkende weliswaar dat de fatale termijn was verstreken, maar vond het niet redelijk en billijk om dit werknemer tegen te werpen. De werknemer kon op 2 mei 2017 immers nog niet weten dat hij recht zou hebben op een gedeeltelijke transitievergoeding.
Het is de vraag of het standpunt van de rechtbank Limburg breder wordt gedragen. De termijn was immers verstreken en ik sluit niet uit dat er rechters zijn die strikter in de leer zijn als het gaat om de wettelijke vervaltermijn. Deze uitspraak zal er naar verwachting wel toe leiden dat meer werknemers zich, onder verwijzing van deze uitspraak bij werkgevers komen melden met een achterstallige vordering tot betaling van een (gedeeltelijke) transitievergoeding.
Over de auteur:
Marleen van Woerden – Advocaat bij Blenheim