De aftrek van rente in de vennootschapsbelasting staat onder druk. Dit is geen nieuw fenomeen, maar een verschijnsel dat sinds de invoering van de Wet VPB 1969 steeds is toegenomen. Bovendien is aftrekbeperking ingevoerd en vervolgens weer afgeschaft. Daarbij lijkt de wetgever wisselende uitgangspunten te hebben gekozen bij zijn handelen. Waar sommige renteaftrekbeperkingen zich richten op specifiek misbruik, hebben andere een generiek karakter.
Vreemd vermogen meer als eigen vermogen behandelen
Het kabinet-Rutte III heeft zowel in zijn regeerakkoord als bij de (tot nog toe verschenen) parlementaire behandeling van de wet ATAD1 en het Belastingplan 2020 met enige nadruk verklaard dat het ernaar streeft de behandeling in de vennootschapsbelasting van vreemd vermogen meer in overeenstemming te brengen met de behandeling van eigen vermogen. In het regeerakkoord wordt ter zake opgemerkt: ‘We bevorderen het ondernemen met meer eigen vermogen en beperken de belastingvoordelen voor vreemd vermogen. Dat levert stabielere bedrijven en gezondere economische verhoudingen op, zeker bij tegenslag.’ Verder wordt vermeld: ‘financiering met eigen vermogen wordt ook aantrekkelijker door de aftrekbaarheid van vreemd vermogen te beperken’. Uit de Bijlage Budgettair Overzicht wordt vervolgens duidelijk dat de beoogde maatregelen zich richten op de invoering in de vennootschapsbelasting van een earningsstrippingmaatregel en een minimumkapitaalregel voor banken en verzekeraars. De earningsstrippingmaatregel maakte vervolgens onderdeel uit van het wetsvoorstel ATAD1, dat inmiddels kracht van wet heeft verkregen, terwijl de minimumkapitaalregel voor banken en verzekeraars onderdeel is van het Belastingplan 2020.
In de parlementaire geschiedenis van het wetsvoorstel ATAD1 heeft de regering de earningsstrippingmaatregel gepresenteerd als een maatregel die grondslaguitholling – in de vorm van fiscaal gemotiveerde winstverschuivingen tussen maatschappijen van dezelfde groep – moet tegengaan en tevens als een maatregel die een meer gelijke behandeling van eigen en vreemd vermogen moet bewerkstelligen. Voor de ratio achter dit laatste wordt verwezen naar de gedachte dat dividend (als vergoeding over eigen vermogen) en rente (als vergoeding over vreemd vermogen) vanuit het perspectief van de ondernemer die deze vergoedingen moet betalen financieringskosten zijn en dat er goede economische redenen zijn om deze meer gelijk te behandelen. Die goede economische redenen zijn dan kennelijk gelegen in de prikkel om meer met eigen vermogen te financieren, waardoor een belastingplichtige beter bestand zal zijn tegen economisch zwaar weer. Daaraan wordt dan de conclusie verbonden dat de rente die uitgaat boven de grenzen van de earningsstrippingmaatregel van aftrek moet worden uitgesloten.
Opvallend is overigens dat naar aanleiding van het voorstel om een minimumkapitaalregel voor banken en verzekeraars in te voeren in de parlementaire geschiedenis van het Belastingplan 2020 wordt opgemerkt dat versterking van het eigen vermogen van banken niet het primaire doel is en dat dit ook niet valt te verwachten van de maatregel. De maatregel wordt niettemin ingevoerd om de fiscale prikkel om met vreemd vermogen te financieren te beperken en om banken en verzekeraars mee te laten betalen aan een verlaging van het tarief van de vennootschapsbelasting.
ATAD2
Hoewel ATAD2 en het daaruit voortgevloeide wetsvoorstel ‘Wet implementatie tweede EU-richtlijn antibelastingontwijking’ niet als maatregelen zijn gepresenteerd die de behandeling van vreemd vermogen meer in overeenstemming moeten brengen met die van eigen vermogen, kan dit op het eerste gezicht wel het effect zijn van de richtlijn en het wetsvoorstel. Het geheel van regels ziet immers op de aftrek van vergoedingen en betalingen in het algemeen en dus ook op de aftrek van rente. De aftrek daarvan wordt aan banden gelegd in gelieerde situaties waarin door verschillen tussen winstbelastingstelsels mismatches ontstaan. Die mismatches kunnen zonder correctie resulteren in een aftrek zonder corresponderende heffing of een dubbele aftrek zonder dat daar een dubbele heffing tegenover staat. Doet dit zich voor, dan is het uitgangspunt dat de aftrek wordt geweigerd, de zogenoemde primaire regel.
Door het aftrekverbod in het kader van een mismatch dringt de vergelijking met de renteaftrekverboden waarmee een meer gelijke behandeling van eigen en vreemd vermogen wordt nagestreefd zich op. Toch gaat het bij de mismatches niet om regels die op één lijn zijn te stellen met de andere hiervoor genoemde aftrekverboden omdat de regels tegen de mismatches zich richten tegen het profiteren van heffingslekken die zijn ontstaan door grondslagverschillen waarvan belastingplichtigen gebruikmaken. Deze regels beogen juist onderbelasting in specifieke gevallen te voorkomen. Dat oogmerk ligt niet ten grondslag aan de aftrekverboden die zijn neergelegd in de earningsstrippingmaatregel en de minimumkapitaalregel.
Dit is het eerste deel van een NTFR Opinie geschreven door prof.dr. J.N. Bouwman. De volledige opinie kunt u hier inzien. Deze Opinie is opgenomen in NTFR nummer 47 van 21 november 2019 (NTFR 2019/2848).