Zes Zuidas-kantoren kregen van NRC Handelsblad de uitnodiging om met rechtsfilosoof Iris van Domselaar in gesprek te gaan, maar niet één durfde het aan, schreef de krant in de Zuidas-special van afgelopen zaterdag. NRC had een debat voor ogen over de vraag of topkantoren enkel het belang van de cliënt moeten dienen of ook een maatschappelijke verantwoordelijkheid hebben.
Door Trudeke Sillevis Smitt
Loyens & Loeff en Stibbe waren al snel met hun weigering gekomen, De Brauw en NautaDutilh hadden er lang over moeten nadenken. Houthoff zei enthousiast ja, maar trok zich volgens de krant op het laatste moment terug. Alleen de bestuursvoorzitter van Allen & Overy, Brechje van der Velden, wilde bij nader inzien over dat heikele onderwerp met de krant praten – maar dan zonder Van Domselaar.
Hoeveel declarabele uren zouden er verloren zijn gegaan aan de discussie op de diverse kantoren: doen we hieraan mee? Is het een mooie kans om ons als open en maatschappelijk bewust kantoor te profileren in een chique krant? Of lopen we het risico te worden neergezet als geldbelust en moreel onder de maat? Welke posities zouden we moeten innemen, en welke cliënten zouden zich daaraan kunnen storen?
Ik heb genoeg advocaten geïnterviewd om te weten dat ze kinderlijk bang kunnen zijn om in het openbaar iets verkeerds te zeggen. Natuurlijk zit er een risico aan, je weet niet hoe het uiteindelijk in de krant komt – al krijg je de tekst meestal nog te zien, en kun je er tegenwoordig vaak nog een communicatietype bijzetten ook. Maar zouden ze op de Zuidas ook rekening hebben gehouden met de mogelijkheid dat ze er afkomen als een stelletje angsthazen die niet eens durven te praten met ‘maar een wereldvreemde filosoof’, zoals Van Domselaar (hoofddocent beroepsethiek voor juristen aan de UvA) zichzelf met een lachje beschrijft?
Waarom kruipen advocaten – die als vertegenwoordigers van een cliënt meestal niet op hun mondje zijn gevallen – in hun hok als ze zelf eens iets moeten poneren? Ik denk dat het komt doordat ze altijd en eeuwig in risico’s en belangen denken. Je zit in een koker die draait om het behalen van het grootste voordeel, en dat liefst meetbaar in keiharde eurobedragen. Als je niet oppast vergeet je andere dimensies en denk je bij alles: wat heb ik erbij te winnen?
Als je de kwestie ‘wie praat in de NRC met die filosoof’ geheel als een belangenwedstrijd beschouwt, dan heeft Allen & Overy gewonnen: geen moeilijk debat, wel een interview. Van der Velden praatte doordacht over ethiek, en wat ze zei klonk als een klok.
Maar was het nou echt zo moeilijk geweest om in gesprek met Van Domselaar duidelijk te maken dat advocaten rolvast moeten zijn? Dat ze hun cliënten wel een spiegel kunnen voorhouden, maar dat het uiteindelijk aan de cliënt is wat hij daarmee doet? En dat er natuurlijk grensgevallen zijn, waarin het ene kantoor eerder ‘tot hier en niet verder’ zegt dan het andere?
Natuurlijk krijg je ook kritiek. Als niemand meer zou vallen over de houding van advocaten, zouden ze waarschijnlijk hun werk bar slecht doen. Dat zit hem in de partijdigheid, die prachtige, lastige, enerverende, boeiende kern van het vak. Toegegeven, die romantiek gaat meer op als je David verdedigt tegen Goliath dan andersom. Maar ook in het laatste geval kun je toch uitleggen waarom en hoe je ten strijde trekt?
Na de kredietcrisis rees de vraag wat de rol van advocaten daarin was geweest. Een klein clubje advocaten hield toen bij de Orde een ‘benen-op-tafel-bijeenkomst’ waarvan de inhoud geheim moest blijven. Hoe lang kun je die houding nog volhouden? Zou de rest van de maatschappij dan niet een keertje verhaal komen halen?
Maar vooral: als je staat voor wat je doet, ook al kost het soms iets, ben je onkwetsbaar. Niets te verbergen, niets te verliezen: voor niemand bang.
Foto: Frank van der Meer