De aan het licht gekomen miljoenenfraude bij het kantoor van de landsadvocaat beheerst al enige tijd het juridische nieuws. In diverse commentaren wordt nu de vraag geopperd of kantoor Pels Rijcken wel de landsadvocaat kan blijven. Een vraag die inmiddels vaak negatief wordt beantwoord.
Zo betoogt emeritus hoogleraar Gerrit van Maanen in een opiniestuk in het NRC dat de staat een andere advocaat moet zoeken. Vooral omdat de overheid, vaak met bijstand van Pels Rijcken, in procedures over bijvoorbeeld de Bibob, bedrijven en burgers de maat neemt. Dan moet je uiteraard zelf aan de hoogste integriteitsstandaarden voldoen.
Minister Grapperhaus heeft op basis van de eerste onderzoeksresultaten aangegeven dat hij denk dat de betrouwbaarheid van de dienstverlening voldoende is gewaarborgd. Hij vertrouwt de landsadvocaat dus nog.
Ik durf de conclusie te trekken dat als Pels Rijcken nu voor nieuwe overheidsopdrachten een Bibob-toetsing zou moeten ondergaan, er op zijn minst een redelijke kans is dat daar een negatief rapport uitrolt. Ook al was het één partner die frauduleus heeft gehandeld en niet het hele kantoor. In een eerdere column belichtte ik al dat de integriteitstoetsen zeer strikt zijn.
Kort door de bocht gezegd kan een dergelijke toetsing bij nagenoeg iedere overheidsopdracht, transactie met een overheid of vergunning uitgevoerd worden. Het vermoeden dat een onderneming, aandeelhouder of bestuurder betrokken is geweest bij strafbare feiten of het vermoeden dat op geld waardbare voordelen uit strafbare feiten zijn verkregen of binnen het bedrijf rondgaan, is voldoende voor een negatieve toetsing.
Integriteitstoetsen
Naast de Bibob bestaan nog andere integriteitstoetsingen, die soms nog verder gaan. Zo wordt bij alcoholvergunningen en sommige Apv-vergunningen de eis gesteld dat een ondernemer niet van ‘slecht levensgedrag’ mag zijn. Ik zie in de praktijk zaken waar het feit dat de ondernemer een tweetal ‘coronaboetes’ heeft gehad, volgens een gemeente tot de conclusie leidt dat die ondernemer van slecht levensgedrag is (we kunnen ons dus zelfs afvragen of Grapperhaus zelf minister zou mogen blijven, maar dat terzijde).
Ook hanteren sommige overheden zeer vergaande en stringente integriteitsrichtlijnen, waar de landsadvocaat op dit moment vermoedelijk gewoonweg niet aan voldoet. Nogmaals: een veroordeling is bij dit soort toetsingen niet eens vereist, vermoedens van strafbare feiten volstaan. Het feit dat vermoedelijk een cultuur bestaat binnen een bedrijf waarbij individuen de ruimte hadden op grote schaal strafbare feiten te plegen, zal zeker bijdragen aan het oordeel dat een bedrijf niet voldoende integer is.
De overheid hoeft op basis van feiten uit het verleden overigens niet een vergunning te weigeren of een overheidsopdracht niet te verstrekken. Zij kan een bedrijf of burger ook het vertrouwen gunnen dat het in de toekomst wel goed gaat. Op basis van de evenredigheid kan een vergunning toch worden verleend of een opdracht toch worden gegund, ondanks feiten uit het verleden die de integriteit raken. Die ruimte is er, maar die wordt in de praktijk maar mondjesmaat benut. De gebeurtenissen uit het verleden zijn in dergelijke procedures vaak leidend, zo niet allesbepalend.
Feiten uit het verleden
Als betoogd wordt dat zich in het verleden weliswaar feiten hebben voorgedaan die de integriteit raken, maar dat de betrokkene er alles aan doet en verschillende maatregelen heeft doorgevoerd om herhaling van dergelijke feiten te voorkomen, dan wordt door overheidsjuristen maar al te vaak tegengeworpen dat het enkele feit uit het verleden iets zegt over bijvoorbeeld de cultuur binnen een bedrijf. En dat het onaannemelijk is dat bijvoorbeeld een fraude jarenlang heeft kunnen duren zonder dat de rest van het bedrijf daar lucht van had, waardoor het handelen van één bestuurder de integriteit van het hele bedrijf raakt. Of dat, alle maatregelen ten spijt, de feiten dermate ernstig zijn dat met niets anders dan een weigering van vergunning of opdracht kan worden volstaan.
Dit geldt ook bij VOG-aanvragen. Ook daar zijn de gebeurtenissen uit het verleden allesbepalend, die worden als heilige graadmeter gezien om het toekomstige gedrag te voorspellen. Ook daar wordt de ruimte, die er wel degelijk is, om ondanks dergelijke gebeurtenissen toch het vertrouwen te geven dat het in de toekomst goed zal gaan, maar nauwelijks benut.
Kortom: Fouten, of een fout uit het verleden, zijn voldoende voor de overheid om het vertrouwen in een onderneming of burger geheel te laten varen.
De minister heeft ondanks de gebeurtenissen nog vertrouwen in de dienstverlening van de landsadvocaat, juist vanwege het verscherpte toezicht en de getroffen maatregelen. Waar bij bedrijven die een vergunning aanvragen of meedingen naar een overheidsopdracht of burgers die een VOG aanvragen het vertrouwen van de overheid na een enkele fout weg galoppeert als een op hol geslagen paard, geldt dat voor de landsadvocaat kennelijk niet.
‘Het kan de beste overkomen’
De overheid hoeft wat mij betreft geen afscheid te nemen van de huidige landsadvocaat, zolang voldoende maatregelen worden getroffen waardoor het vertrouwen bestaat dat zich in de toekomst niet meer dergelijke gebeurtenissen voordoen. Als iets blijkt uit de gebeurtenissen bij de landsadvocaat, is het wel dat de frase ‘het kan de beste overkomen’ zeker geen holle is.
Eén van de lessen die hieruit zou moeten worden getrokken is dat het vertrouwen dat de overheid blijft houden in de landsadvocaat, vanwege de maatregelen die daarna zijn getroffen, ook aan andere ondernemers en burgers gegund mag en zelfs moet worden. Dat men zich ook daar niet meer blindstaart op de feiten uit het verleden, maar aan de hand van de concrete omstandigheden van het geval beziet of er voldoende vertrouwen is een vergunning te verlenen, een opdracht te gunnen of een VOG af te geven.