Rechters moeten voor hun opleiding ook naar het buitenland. Daarom zat ik begin november op een terras in de Portugese zon. Een week lang werken, leren en borrelen met jonge magistraten uit heel Europa. Juist de verschillen tussen onze landen zijn dan natuurlijk interessante gespreksonderwerpen. Zo viel een halve zaal van de stoel toen wij vertelden hoe Nederland zijn rechters selecteert en opleidt.
Door Niek van de Pasch
Empathisch vermogen, maatschappelijke oriëntatie en analytische vaardigheden waren allemaal leuk en aardig, maar het ging toch vooral om juridische kennis instampen en opdreunen? Gelukkig waren we na vijf dagen intensief contact geen karikaturen meer voor elkaar.
Toch blijven die contrasten nog het meest hangen. Zo eindigen veel Europese rechters-in-opleiding na een studiejaar en examenweek op een landelijke ranglijst. De koploper mag dan als eerste zijn rechtbank uitzoeken, de runner-up daarna en zo verder tot aan de hekkensluiter. Onze Franse collega’s waren al bang dat ze met de rode lantaarn op het vliegtuig naar een overzees gebied zouden worden gezet, om daar de eerste jaren van hun loopbaan te slijten. Toch fijn dat niet onze héle rechtspraak in de Franse traditie staat…
Iets dichter bij huis staat de oversteek van Calais naar Dover symbool voor een andere kloof tussen rechtsculturen. Waar in Frankrijk analyse van rechters op basis van rechtspraakdata sinds kort strafbaar is, vroeg de Britse overheid onlangs aan techbedrijven hoe zij die informatie het liefst aangeleverd willen krijgen. In een online enquête mochten ze stemmen wat hun favoriete procesdocument en bestandsformaat is. Zo wil Her Majesty’s Courts and Tribunals Service klantvriendelijk digitaliseren. Het zal mij benieuwen of ze daar later ook in dezelfde kramp gaan schieten als hun Franse voorgangers, die ooit immers nog hard voor de muziek uit liepen.
Intussen uploaden wij hier nog maar een paar procent van onze uitspraken. Ons zeefgaas levert bovendien geen representatieve verzameling datapunten op. Wie zich afvraagt hoe rechters in Nederland nu precies beslissen in alledaagse zaken, staat dus voor een duchtige uitdaging. Een algoritme is namelijk maar zo goed als de dataset waar het op traint: ‘garbage in, garbage out’. Dat klinkt misschien wat onaardig, maar die kwalificatie geldt op groepsniveau en zegt natuurlijk niks over individuele uitspraken.
We horen vaak dat iets extra’s veel kost en weinig brengt. Nu handige software alsmaar efficiënter helpt anonimiseren, rijst de vraag wie bepaalt hoe waardevol volledige publicatie is: de producent of de gebruiker? Toevallig schreef professor Corien Prins deze maand in het NJB hoe lastig dit proces zelfs is als die gebruiker van binnen komt. Een rechter die bij haar promoveert – ironisch genoeg op kunstmatig intelligente rechtspraak – moest bij commerciële derden aankloppen (en aftikken) voor data uit de justitiële keten van verkeersovertredingen. De promotor vindt onze omgang met dit thema ‘een rechtsstaat onwaardig’.
Daarmee hevelt zij het gesprek over digitalisering volgens mij over naar het juiste domein. Hoezeer het in de praktijk ook voelt als een speeltje voor blitse managers of dito aanjagers, raken de keuzes aan grotere waarden als openbaarheid en onafhankelijkheid. Laten we dus leren van onze Europese collega’s. Als ergens een terrasje gepikt moet worden, offer ik me graag weer op.