De afgelopen jaren heb ik mij regelmatig druk, zo niet boos, gemaakt over ‘misstanden’ in het strafproces. De woede was en is vaak ingegeven door de koers die het Ministerie van Justitie, vervolgens Veiligheid en Justitie, toen Justitie en Veiligheid, vaart.
Eigenlijk al sinds de mastodonten Teeven en Opstelten daar de scepter zwaaiden. Met Sander Dekker is het er niet beter op geworden. Integendeel, Teeven had in ieder geval nog inhoudelijk verstand van zaken. Waar de nieuw in het leven geroepen titel ‘Minister voor rechtsbescherming’ nog hoopgevend leek, had achteraf bezien de titel ‘Minister voor rechtsverschraling’ de lading beter gedekt. Of misschien nog beter: Minister voor instrumentaliteit.
Dieptepunten
Het ene na het andere voorstel dat de rechten van de verdachte of de veroordeelde beknot, verkleint of tenietdoet, is de afgelopen jaren op het ministerie uit de printer komen rollen. Hoogtepunten, of beter gezegd dieptepunten, zijn wel de aanpak van het dossier gefinancierde rechtsbijstand en het wetsvoorstel ‘Straffen en beschermen’, waarover ook nagenoeg iedere professional met daadwerkelijk verstand van zaken zich kritisch heeft uitgelaten en waarvan zelfs na een onderzoek, in opdracht van de regering, de noodzaak niet bleek.
Meest recent, maar wat mij betreft toch wel het absolute dieptepunt, is de Wet uitbreiding slachtofferrechten. Het wetsvoorstel is inmiddels aangenomen. Een wetsvoorstel dat door werkelijk iedere betrokkene met verstand van zaken in de strafrechtketen is bekritiseerd, zo niet verguisd. Niemand zat en zit op dit gedrocht te wachten.
De samenleving en vooral ook het slachtoffer moeten koste wat het kost beschermd worden tegen de verdachte, en het strafrecht wordt als instrument gezien om dat te bereiken. Dat is overigens niet alleen de teneur in de strafrechtspleging. De inzet van het recht als instrument komt ook naar voren in het overhevelen van handhaving van het strafrecht naar het bestuursrecht, de uitbreiding van de mogelijkheden voor burgemeesters om handhavend op te treden, de uitbreiding van de Wet Bibob, enzovoorts.
Bescherming tegen de overheid
Dat de verdachte of de betrokken burger ook bescherming verdient tegen de overheid, rechtsbescherming dus, lijkt volledig te zijn vergeten. Dat de verdachte ook weleens de dader helemaal niet blijkt te zijn, lijkt de minister niet te willen horen. Dat de verdachte – ook als hij de dader wel blijkt te zijn – recht heeft op een waardig proces, wil hij evenmin horen. In het idee dat strafrechtelijk of repressief bestuursrechtelijk ingrijpen, het beknotten van de VI en het uitbreiden van de rechten van het slachtoffer tot meer bescherming en genoegdoening voor de maatschappij leidt, zijn we compleet doorgeslagen.
Indien we op dezelfde voet verdergaan en de zogenaamde belangen van slachtoffers en maatschappijbescherming boven die van de verdachte of de betrokken burger blijven stellen, en iedere kritiek daarop wegwuiven en platslaan, slaat de balans door.
Instrumentalisme
De huidige koers is zonder meer te duiden als instrumentalisme. Instrumentalisten zien het strafrecht bij uitsluiting als een dwangmiddel om een maatschappelijk doel te bereiken (R. Foqué & A.C. ’t Hart, Instrumentaliteit en Rechtsbescherming; grondslagen van een strafrechtelijke waardendiscussie, Arnhem: Gouda Quint 1990). Bij een instrumentalistische benadering van het strafrecht wordt rechtsbescherming vaak tegenover instrumentaliteit gezet, meer rechtsbescherming zou tot een vermindering van doelmatigheid en dus instrumentaliteit leiden. Deze opvatting lijkt in de huidige tijdsgeest heersend.
Dat is echter een opvatting die niet zonder meer juist is. Het is geen gegeven dat die repressieve maatregelen daadwerkelijk tot meer veiligheid leiden. Instrumentalisten verliezen met andere woorden vaak uit het oog dat het (straf)recht maar tot op zekere hoogte een daadwerkelijk bruikbaar instrument is om tot die o zo gewenste hogere mate van veiligheid te komen. Dat verzin ik niet, dat werd lang voor mijn bestaan al geconcludeerd door Jeremy Bentham, onder meer in zijn ‘Principles of Penal Law’.
Voor alle rechtssubjecten
Instrumentaliteit en rechtsbescherming moeten echter niet als tegenpolen gezien worden, waarbij meer van het een leidt tot minder van het ander, maar als onlosmakelijk met elkaar verbonden en in elkaar verweven begrippen. Over de instrumentaliteit van rechtsbescherming zeggen Foqué en ’t Hart dan ook: “De instrumenten die de overheid in handen worden gegeven door een democratisch gekozen meerderheid, mogen alleen worden ingezet voor zover daarmee de rechtsbescherming van alle rechtssubjecten op gelijke wijze wordt gediend”. Alle rechtssubjecten, dus niet alleen slachtoffers of bezorgde burgers, maar ook én juist verdachten hebben daar recht op.
Het feit dat ‘veiligheid’ is opgenomen in de naam van het ministerie zelf en daar zelfs enige tijd vooraan heeft gestaan, toont eens temeer aan dat de instrumentaliteit de boventoon voert. Gelet op de wetten die de afgelopen jaren zijn ingevoerd, had de titel ‘minister voor Instrumentaliteit’ de lading vele malen beter gedekt.
Ik hoop dat een volgend kabinet resulteert in een echte minister voor Rechtsbescherming, die de broodnodige balans herstelt en zorgt dat de rechten van alle rechtssubjecten op gelijke wijze worden gediend.
Foto: Bart Maat / ANP