Straf- en bestuursrechtadvocaat Jaap Baar trekt in zijn nieuwe column van leer tegen politici die ‘onzinnige of stupide’ Kamervragen stellen louter voor politiek gewin. Is hier niets tegen te doen? ‘Een beetje zoals de Hoge Raad 80a RO heeft, om zaken waarin cassatie is ingesteld ongemotiveerd te kunnen verwerpen.’
In verkiezingsjaar 2021 werden in de periode 31 maart tot 17 september maar liefst 1299 Kamervragen gesteld. Naar de kosten van de Kamervragen is geen gedegen onderzoek gedaan, maar dat de beantwoording van Kamervragen ambtelijke inzet kost en daarmee belastinggeld, staat buiten kijf.
Nu hebben Kamervragen natuurlijk een belangrijke functie. De inlichtingenplicht is opgenomen in artikel 68 van de grondwet en die inlichtingenplicht wordt een van de hoekstenen van de parlementaire democratie genoemd. Zonder die inlichtingenplicht kan het parlement zijn controlefunctie niet naar behoren uitoefenen (Kamerstukken II 1979/80, 14225, 12).
Reclamefunctie Kamervragen
De forse stijging in het aantal Kamervragen lijkt met controle en het daadwerkelijk willen verkrijgen van inlichten echter niet zoveel van doen te hebben, maar lijkt vooral het gevolg te zijn van de reclamefunctie van de Kamervraag.
Ik doel dan op de Kamervragen waarbij de eerste vraag in de regel refereert aan een nieuwsbericht, ongeveer zo: “Is uw minister bekend met het bericht in krant X met titel: <CHOCOLADELETTERS>?”. De overige vragen zijn vooral bedoeld om te laten blijken dat de indiener meent dat die heftige gebeurtenis die in de krant heeft gestaan aan de regering te wijten is en dat het allemaal anders zou zijn gegaan als hij of zij of diens partij het voor het zeggen zou hebben.
Het is daarnaast dan ook goed gebruik die Kamervragen op twitter te posten om je achterban te laten zien dat je erbovenop zit. Let wel: De vragen, de antwoorden zie je daarna zelden voorbijkomen.
Ronduit stupide
Naast dat deze reclamefunctie van Kamervragen afdoet aan de echte belangrijke functie, die het kunnen vragen om inlichtingen heeft, valt op dat een deel van die Kamervragen ronduit stupide is. Vaak weet men het bij vragen op het gebied van het strafrecht, liefst naar aanleiding van een nieuwsbericht over individuele zaak, heel bont te maken.
Met name Gidi Markuszower is daar koploper in. Die heeft Kamervragen al een keer moeten aanpassen omdat hij daarin de Advocaat-Generaal bij de Hoge Raad uitmaakte voor geitenbreier, waarbij hij overigens tegenover de pers nog te verstaan gaf: “Het is toch ook gewoon een idioot?”. Aldus de man die in diezelfde Kamervragen (en nagenoeg alle vragen die hij op dit gebied stelt) laat blijken geen flauwe notie te hebben van het strafproces of welk wetboek dan ook.
Maar ook regeringspartij VVD kan er wat. Zo stelden Ingrid Michon en Ulysse Ellian vragen over de vervolging van IS-vrouwen, die inhoudelijk niet klopten en die maakte dat hen enige kritiek ten deel viel. Ellian probeerde zich daar nog uit te kletsen en reageerde vooral als de gebeten hond. Daarbij blijkt ook en juist uit de reactie op twitter dat Ellian eigenlijk helemaal geen vragen stelt, maar vooral zijn eigen mening wil poneren.
Filtermogelijkheid
De vraag is nu of hiertegen iets te doen is, of het aantal Kamervragen beperkt kan worden en dit soort nonsens er gewoonweg uitgefilterd kan worden. Een beetje zoals de Hoge Raad 80a RO heeft, om zaken waarin cassatie is ingesteld ongemotiveerd te kunnen verwerpen. Een artikel dat is ingevoerd om te zorgen dat de Hoge Raad zich meer op zijn kerntaken zou kunnen richten.
Moet de regering niet ook een vergelijkbare filtermogelijkheid krijgen? Zodat gestelde vragen gewoon onbeantwoord teruggestuurd kunnen worden, al dan niet vergezeld van een exemplaar van ‘de wet voor dummies’ en de instructie dat eerst maar eens te lezen en het dan nog eens te proberen?
Een minister kan weigeren Kamervragen te beantwoorden. De enige echte verschoningsgrond is het belang van de staat, maar dat neemt niet weg dat in eerste instantie ook geweigerd kan worden vragen te beantwoorden om redenen van opportuniteit.
Als een Kamerlid in die weigering echter niet berust, dan kan het conflict aan de Kamer worden voorgelegd en dan zou de Kamer het vertrouwen kunnen opzeggen (C.A.J.M. Kortman, de Grondwetsherzieningen 1983 en 1987, Deventer Kluwer 1987, p. 228). Dat moeten we natuurlijk ook niet willen, vooral niet omdat het al dan niet beantwoorden van de Kamervragen dan een politieke kwestie wordt.
Niet-ontvankelijk verklaren
Beter is dus die beslissing niet bij de minister en niet bij de regering te beleggen, maar bij de Kamer zelf. In het Reglement van Orde van de Tweede Kamer zijn twee artikelen opgenomen over de schriftelijke vragen, één over de indiening en één over de beantwoording.
Vragen moeten worden ingediend bij de voorzitter en die zendt de vragen door aan de betrokken minister, tenzij de voorzitter van mening is dat in die vragen beledigende of bedreigende taal voorkomt, zo volgt uit artikel 12.1, lid 2. Als daar nu eens, naar analogie van 80a RO, een extra lid aan wordt toegevoegd:
“De voorzitter kan de Kamervragen niet-ontvankelijk verklaren, wanneer de vragen klaarblijkelijk onzinnig of stupide zijn, of blijk geven van een evident gebrek aan inzicht in het onderwerp van de vraagstelling.”
Over de exacte redactie van dit artikellid kan uiteraard nog worden nagedacht.