Activistisch advocaat Meindert Stelling hangt een onvoorwaardelijke schorsing voor onbepaalde tijd en met onmiddellijke ingang boven het hoofd. De Raad van Discipline behandelt dit verzoek van de Haagse deken Bas Martens komende maandag 12 mei. Stelling zelf blijft bij zijn principe. “Artikel 46 van de Advocatenwet kan zich niet uitstrekken tot de meningsvorming van advocaten.”
Door Joris Rietbroek
Er is heel wat voorafgegaan aan het dekenverzoek van Martens voor de schorsing van Stelling, die vanaf de jaren tachtig onder meer enige bekendheid verwierf met zijn jarenlange juridische strijd tegen de aanwezigheid van kernwapens op Nederlandse bodem. Een zitting bij de Raad van Discipline in maart 2014 was voor de deken de druppel: “Zijn handelswijze geeft er blijk van dat hij niet in staat is zijn praktijk naar behoren uit te oefenen,” schrijft Martens aan de Raad.
De deken riep Stelling vorig jaar op het matje vanwege beschuldigingen over ‘bedrog’ en ‘een gebrek aan integriteit’ die de advocaat schriftelijk uitte aan het adres van de wrakingskamer van de rechtbank in Den Bosch, dit na een onsuccesvolle wrakingspoging. Volgens de deken geven zulke uitlatingen geen blijk van de eerbied voor de rechterlijke macht die een advocaat moet opbrengen.
Stelling eiste hierop in een kort geding bij de Haagse rechtbank tevergeefs dat hij geen verantwoording hoeft af te leggen aan de deken. Hij beriep zich hierbij op zijn grondwettelijke vrijheid van meningsuiting als advocaat, die hem tevens zou moeten toestaan pittige kritiek te leveren op de rechtbank. Stelling kreeg geen gelijk: zijn hoger beroep in deze kwestie loopt nog. Ook diende hij een strafklacht tegen Martens in wegens ambtsmisbruik.
Dreigende toon
In november 2013 behandelde de Raad van Discipline een klacht over Stelling’s brief over de wrakingskamer van de Bossche rechtbank, waarbij Stelling een vergeefse poging deed de Raad van Discipline zelf te wraken. Die stap vervolgde hij met een strafklacht tegen de leden van de wrakingskamer wegens valsheid in geschrifte.
Tijdens het vervolg van de zitting in maart 2014 heeft Stelling zich volgens de deken gedragen op een wijze ‘die op geen enkele manier in overeenstemming is met hetgeen van een behoorlijk handelend advocaat mag worden verwacht.’ Stelling wendde zich volgens Martens ‘op dreigende wijze en met opgeheven vinger’ tegen de tuchtrechter, waarna hij de rechtszaal verliet. “Binnen enkele ogenblikken was hij ziedend van woede, met zijn vinger wijzend en tierend richting de voorzitter van de Raad van Discipline, op een wijze die in een rechtszaal zelden gezien wordt […] Ik denk dat alle aanwezigen er rekening mee hielden dat mr. Stelling op ieder moment iemand kon aanvliegen, zo boos was hij.”
Deken Martens spreekt in zijn verzoek van een volledig gebrek aan respect voor de rechterlijke macht. Hij vindt bovendien dat Stelling misbruik maakt van het procesrecht om maar geen verantwoording te hoeven afleggen, ‘door diverse procedures te entameren met niet-steekhoudende onderbouwing, met geen ander doel dan het frustreren van het uitoefenen van de taken van zowel de deken als van de (tucht)rechter.’ “Zijn optreden getuigt van een zodanig gebrek aan professionaliteit, dat een goede behartiging van de belangen van zijn cliënten naar mijn oordeel niet gewaarborgd is.”
Principekwestie
Vooral die laatste aanklacht dat Stelling zijn praktijk niet naar behoren zou kunnen uitoefenen, vindt de advocaat zelf desgevraagd onzinnig. “Er heeft nog nooit een cliënt van mij een klacht tegen mij ingediend.” Daarbij noemt hij Martens’ voorstelling van een woedeaanval erg overdreven. “Dat ik tijdens de zitting op luide toon de Raad toesprak, is in de correspondentie vertaald als schreeuwen en tieren.”
Voor Stelling is het een principiële zaak. Hij blijft erbij: de Advocatenwet biedt geen wettelijke bepaling die zomaar de meningsuiting van advocaten kan beperken. “Artikel 46 van de Advocatenwet bevat een open norm: ‘de advocaat moet zich behoorlijk gedragen,’” zegt Stelling. “De tuchtrechters leggen dit artikel voortdurend uit op een manier die strijdig is met de grondwet. Dat artikel kan nooit een basis zijn voor de beperking van vrije meningsuiting van een advocaat.”
Vandaar dat Stelling de tuchtzaak van komende maandag vooral beschouwt als een poging van de Orde om hem de mond te snoeren. “Absoluut, dit is een poging om mij monddood te maken. Het is machtsmisbruik. Maar ja, dat krijg je als je al jaren procedeert tegen zaken als kernwapens op Nederlands grondgebied. Als je met onwelkome boodschappen komt, dan ga je in tegen de wil van de politieke macht.”
Het haasje
Deken Bas Martens beaamt desgevraagd dat hem tot op heden nog nooit een klacht van een cliënt tegen Stelling heeft bereikt. “Maar tuchtrecht draait niet alleen om het functioneren van de advocaat, het gaat ook om gedragsregels, en bij Stelling is het van kwaad tot erger geworden. Tot rechters openlijk als misdadig omschrijven aan toe. Dat zie ik als onnodig grievend en het past niet bij de beloften die een advocaat aflegt.” Het monddood maken van Stelling is wat Martens betreft niet aan de orde. “Het gaat erom dat we een lijn trekken: tot hier en niet verder.”
Stelling houdt er ernstig rekening mee dat het maandag slecht voor hem zal aflopen: “Ik hoop oprecht dat er eerlijke mensen in de rechtszaal zullen zitten. Maar mijn ervaring is al sinds de jaren tachtig: als de rechtsorde dreigt te worden aangetast, zal de rechterlijke macht voor die gevestigde orde kiezen. Als die lijn zich doorzet, ben ik maandag het haasje.”