Een feitenonderzoek van De Brauw Blackstone Westbroek naar de gang van zaken bij woningbouwvereniging Vestia valt niet onder het verschoningsrecht. Dat heeft de rechtbank Den Haag onlangs in een tussenvonnis beslist. Het rapport bevat uitsluitend feitelijke bevindingen en geen juridische bevindingen, kwalificaties of conclusies. ‘Aldus is geen sprake van een door de advocaten van Vestia aan Vestia uitgebracht juridisch advies waarvan Vestia de inhoud in beginsel niet met derden hoeft te delen’, aldus de rechtbank.
De Rotterdamse woningcorporatie Vestia ging in 2011 en 2012 bijna ten onder als gevolg van massieve speculatie met derivaten. De corporatie verloor circa 3 miljard euro.
De commissarissen van Vestia willen inzage in een rapport van De Brauw over de gang van zaken bij Vestia, nadat ze eerder inzage hebben gehad in een conceptversie. Volgens de rechtbank hebben de commissarissen een ‘onmiskenbaar rechtmatig belang hebben bij verstrekking van een afschrift van dit rapport dat gaat over hun, aan de vordering in de hoofdzaak ten grondslag gelegd handelen of nalaten’.
Een beroep van Vestia op het verschoningsrecht, gebaseerd op een mededeling van De Brauw, wordt door de rechtbank afgewezen. ‘Gezien het voorgaande is hiermee geen sprake van een intern, adviserend en vertrouwelijk stuk over de standpuntbepaling door Vestia in eventueel door haar te voeren gerechtelijke procedures, doch van een stuk dat de weerslag vormt van een feitelijk onderzoek.’
Daarom is ‘geen sprake van een door de advocaten van Vestia aan Vestia uitgebracht juridisch advies waarvan Vestia de inhoud in beginsel niet met derden hoeft te delen, aangezien anders het in Nederland geldende rechtsbeginsel dat eenieder zich vrijelijk en zonder vrees voor openbaarmaking van het besprokene moet kunnen wenden tot een advocaat voor bijstand en advies, in te grote mate geweld zou worden aangedaan.’
De commissarissen eisen ook een overzicht van de onderzoeksdocumentatie waaraan wordt gerefereerd in het rapport. Het gaat dan niet om verstrekking van de onderzoeksdocumentatie zelf, maar om een overzicht van de gebezigde bronnen. Die eis wordt door de rechtbank afgewezen. ‘Artikel 843a Rv heeft betrekking op bestaande bescheiden, niet op het opmaken daarvan en kan, nu een dergelijk overzicht kennelijk niet bestaat, daarom geen grondslag vormen voor toewijzing van deze vordering,’ aldus de rechtbank.
Het nu niet geven van een bevel om het door de commissarissen gewenste overzicht te maken, ‘leidt niet tot strijd met de eisen van een goede procesorde en levert evenmin een met het bepaalde in artikel 6 EVRM strijdige benadeling van de positie van de commissarissen op, terwijl het bovendien naar redelijke verwachting een behoorlijke inspanning van Vestia zal vergen om zo’n overzicht op te stellen’.
De advocaat van Vestia, Albert Knigge van Houthoff Buruma, geeft desgevraagd aan dat hij ongelukkig is met het oordeel van de rechtbank, maar dat er geen hoger beroep openstaat tegen het tussenvonnis. Dat kan pas als het eindvonnis is gewezen.