De rechtbank ‘s Gravenhage, nevenzittingsplaats Amsterdam, heeft vandaag uitspraak gedaan in de zaak van advocaat Hugo Smit tegen een oud-rechter Westenberg, de Staat der Nederlanden en Pels Rijcken & Droogleever Fortuijn: de vorderingen tegen de Staat en de landsadvocaat worden afgewezen en Westenberg mag tegenbewijs leveren.
Smit had gesteld dat Westenberg onrechtmatig had gehandeld jegens hem door in 2004 een procedure tegen hem te starten die was gebaseerd op een onwaarheid. Het kantoor van de landsadvocaat trad in deze procedure op voor de oud-rechter en de kosten daarvan werden door de Staat betaald.
Uit het persbericht op Rechtspraak.nl: “De rechtbank zegt allereerst dat het de oud-rechter, net als iedereen, vrij staat een procedure te beginnen. Hij mag echter geen misbruik van dat recht maken. Dat is wel het geval als de belangen van de advocaat onevenredig worden geschaad.”
”De zaak tegen de advocaat was uniek, omdat nooit eerder een rechter tegen een advocaat had geprocedeerd. Er was dan ook veel publiciteit te verwachten. De oud-rechter moest bijzonder zorgvuldig zijn over wat hij in de procedure als waarheid presenteerde. Hij mocht er immers vanuit gaan dat het publiek die stelling als waar zou aannemen omdat rechters doorgaans op hun woord geloofd worden.”
“De oud-rechter heeft in de zaak tegen de advocaat de stelling centraal gesteld dat hij nimmer met advocaten in de Chipsholzaak heeft gebeld. Nu de advocaat het tegenovergestelde had beweerd, had deze stelling negatieve gevolgen voor de geloofwaardigheid van de advocaat. Als zou blijken dat de oud-rechter wèl met advocaten in de Chipsholzaak heeft gebeld, dan heeft hij willens en wetens de procedure op een onwaarheid gebaseerd, en daarmee onrechtmatig jegens de advocaat gehandeld. Immers zijn dan, bezien in samenhang met de hiervoor genoemde omstandigheden, de belangen van de advocaat onevenredig benadeeld.”
”Inmiddels heeft de oud-rechter erkend met één advocaat in de Chipsholzaak te hebben gebeld. Hij heeft echter steeds ontkend met de advocaat zelf te hebben gebeld. De advocaat heeft hiervan de bewijslast. De rechtbank is op basis van het aanwezige bewijsmateriaal van oordeel dat dit bewijs is geleverd. De rechtbank baseert dit op de verklaring van de advocaat en die van zijn secretaresse en voorts op een brief die de advocaat in december 1994 aan de president van de rechtbank zond, waarin hij verwijst naar een telefoongesprek met de oud-rechter. De oud-rechter mag echter wel tegenbewijs leveren.”
“De rechtbank zegt verder dat het handelen van de Staat en de landsadvocaat niet als onrechtmatig kan worden aangemerkt. Zij mochten vertrouwen op de juistheid van de mededelingen van de oud-rechter, ook al werd die juistheid door de advocaat betwist. Deze vorderingen zullen daarom worden afgewezen.”