In de serie ‘Wat doe jij voor de kost?’ deze keer een interview met professor Ben Vermeulen, hoogleraar aan de Vrije Universiteit en recentelijk benoemd bij de Raad van State!
Wat doet u voor de kost?
“Ik ben nu nog hoogleraar Staats- en bestuursrecht en hoogleraar Onderwijsrecht aan de Vrije Universiteit van Amsterdam (VU) en hoogleraar Onderwijsrecht aan de Radboud Universiteit. Per februari 2008 ga ik naar de Raad van State. Verder ben ik lid van de Onderwijsraad en van de Adviescommissie voor Vreemdelingenzaken (ACVZ). Dit zijn de vaste adviesorganen voor respectievelijk de bewindslieden van onderwijs en voor de portefeuillehouder vreemdelingenzaken (op dit moment staatssecretaris Albayrak).”
Voor welke functie bent u benoemd bij de Raad van State?
“Ik neem zitting in de ‘volle’ Raad. Dat is een dubbelfunctie. Aan de ene kant wetgevingsadvisering en aan de andere kant bestuursrechtspraak in hoogste instantie. Ik ben altijd al zeer geïnteresseerd geweest in wetgevingsadvisering. Ik doe dat al zo’n 15 jaar, via de Onderwijsraad, en de laatste 8 jaar ook in de ACVZ. Het is voor de functie in de Raad van State overigens geen eis dat je de RAIO-opleiding hebt gedaan. Maar bijna allen die deze functie vervullen, hebben al veel ervaring en hebben hun sporen in de rechtspraak, wetenschap en beleid al lang verdiend.”
Hoe ziet een doorsnee werkdag eruit?
“Dat wisselt per dag. Zo geef ik nog de grote colleges Staatsrecht (VU): in het eerste jaar het vak Beginselen Staatsrecht en het tweedejaarsvak Staatsrecht II. Daarnaast geef ik ook het keuzevak Onderwijsrecht, aan de VU en in Nijmegen, en in wat andere vakken. Verder begeleid ik studenten bij hun scriptie en promovendi bij hun proefschrift. Ten slotte: schrijven is voor mij mijn lust en mijn leven. Ik schrijf per jaar toch wel zo’n dertig artikelen, boeken en annotaties, en bewerkingen van eerdere edities van mijn boeken. Door mijn benoeming in de Raad van State zal ik de Onderwijsraad (en ook de ACVZ) moeten opgeven. Verder geef ik tot nu toe veel lezingen door heel Europa op het gebied van het onderwijsrecht; dat is een zeer internationaal vak. Ik ga zeker één keer in de twee maanden naar het buitenland om dat te doen; maar daar zal ik in de toekomst ook minder aan toekomen.
Ik blijf na 1 februari 2008 nog voor een halve dag in de week verbonden aan de VU voor Staats- en Bestuursrecht en Onderwijsrecht. Een belangrijk onderdeel zal daarbij zijn het begeleiden van promovendi. En ik zal in mijn vrije tijd ook nog blijven schrijven, over onderwerpen die politiek minder gevoelig liggen.”
U bent de beste Docent rechten van de VU in 2006 en 2007, hoe voelt dat?
“Ontzettend goed! Behoort tot de mooiste prijzen die ik ooit heb gekregen. De eerste keer was ik heel verbaasd. Ik doceer namelijk heel klassiek, nogal schools. Ik sta voor een grote groep van 250 studenten waardoor er geen ruimte is voor discussie. En ik doceer vooral over de abstracte grondstructuur van het Staatsrecht. Ook mijn werkgroepen geef ik vooral in de vorm van sterk gestructureerde uiteenzettingen. Je zou denken: studenten vinden dat saai. Maar blijkbaar valt dat wel mee!”
Hoe heeft u zich destijds georiënteerd op de arbeidsmarkt?
“Eigenlijk helemaal niet. Ik was nog filosofie aan het studeren (dat heb ik gedaan na mijn rechtenstudie) toen ik een advertentie zag voor docent recht in het Hoger Beroepsonderwijs. Ik heb daar les gegeven op verschillende rechtsgebieden. Zo ben ik in het onderwijs gerold. Daarna ben ik al snel gaan schrijven en publiceren. Op verzoek van een hoogleraar ben ik als wetenschappelijk medewerker op de Erasmus Universiteit Rotterdam gaan werken. Ik ben bij die hoogleraar gepromoveerd. Vanaf toen ben ik steeds heen en weer gegaan tussen Rechten en Filosofie. Ik ben eerst een aantal jaar medewerker Rechtsfilosofie geweest, toen medewerker Staatsrecht, toen hoogleraar Rechtsfilosofie en hoogleraar Onderwijsrecht. Maar uiteindelijk heb ik één kant gekozen, namelijk Staats- en Bestuursrecht. Dat is vooral een mentaliteitskwestie. Op een bepaald moment zet je ‘mind’ zich in een bepaald spoor. Op dit moment neig ik wel weer iets meer naar de abstracte theorie, en verwacht ik in de Raad van State een combinatie van praktisch recht bedrijven en meer abstracte beleidsadvisering.”
Heeft u al enig idee wat u hierna zou willen gaan doen?
“Natuurlijk de Raad van State. Daarnaast blijf ik wat schrijven. Dit zal waarschijnlijk meer abstract-rechtstheoretisch zijn. Ik ben bij de Raad van State voor het leven benoemd. Dat houdt in dat ik daar tot mijn 70ste kan blijven werken en dat wil ik ook graag. Ik wil niet al stoppen op mijn 65ste . Rechten is gewoon een ontzettend leuk vak.”
Heeft u nog tips voor rechtenstudenten die zich willen oriënteren op de arbeidsmarkt?
“Het is goed om in twee afstudeerrichtingen af te studeren. Dat verplicht je ten eerste om enig inzicht te hebben in de basisstructuren van het recht. Dat inzicht heb je nodig om jezelf snel op een bepaald terrein in te kunnen werken. Ten tweede is het zo dat een groot deel van de interessante juridische onderwerpen juist in de grensgebieden liggen, de overlappende gebieden. Voor mij is met name interessant de overlap tussen privaatrecht en staats- en bestuursrecht en de overlap tussen nationaal en Europees/internationaal recht.
Het is verder ontzettend belangrijk dat je leert schrijven. Rechten is een taal-studie en taal-vak, en daarvoor moet je kunnen schrijven. Ik merk zo vaak dat het schrijven van een scriptie lang duurt, omdat de taal niet goed is. Zonder goed te kunnen schrijven is een serieuze juridische baan niet mogelijk. Verder zou ik zeggen, ga vooral naar het buitenland, een half jaar studie aan een Vlaamse, Duitse of Engelse universiteit. Of ga stage lopen bij een advocatenkantoor of een overheid. Dat is altijd een plus.”
Is er een groot verschil tussen de studenten van toen en nu?
“Ja, ik vind van wel. Toen was de rechtenstudent veel maatschappij-kritischer, maar ook behoorlijk wat luier. Studenten konden ze zich permitteren om gewoon een jaar niets te doen. Dat kan nu niet meer. Hierbij spelen vooral financiële overwegingen een rol. Het is overigens niet zo dat de studenten van nu heel veel meer aan hun studie doen. Maar ze moeten wel veel meer plannen, bijbanen nemen, en zich breder ontwikkelen. Daarnaast zijn ze veel aardiger dan vroeger (achteraf bezien was ik zelf bijvoorbeeld nogal vervelend). Ik ben eigenlijk nooit onaardige studenten tegen gekomen. De rechtenstudent van nu is een sympathiek soort mens. Het is dan ook heel prettig om les aan hen te geven. En ik ben onder de indruk van wat ze tegenwoordig allemaal naast hun studie doen: reizen, talenstudies, organiseren. Mijn oordeel over hen is dus behoorlijk positief.”