Door gebruik van de woorden ‘hersenloze analfabeten’ heeft een advocaat de hem toekomende vrijheid om de belangen van zijn cliënt te behartigen niet overschreden. Dat heeft de voorzitter van de Raad van Discipline in Amsterdam eind december 2016 bepaald. ‘Zoals verweerder terecht heeft aangevoerd moeten deze woorden niet letterlijk worden opgevat en kunnen zij niet anders worden gezien dan als een overdrijving,’ aldus de voorzitter in de uitspraak.
De advocaat staat een bank bij in een geschil over rentederivaten. De klagers zijn werkzaam in het vastgoed, maar zouden niet begrepen hebben waar ze precies mee te maken hadden. In een conclusie van antwoord schrijft de advocaat het volgende: ‘In het ongeloofwaardige geval dat [X B.V.] en [klaagster sub 3] deze teksten werkelijk niet zouden hebben begrepen, hadden zij de Bank om verduidelijking moeten vragen. Let wel, eiseressen zijn professioneel werkzaam in de vastgoedsector en hebben uit dien hoofde beroepsmatig dagelijks te maken met leningcontracten, rente, risico’s en marktwerking. Het beeld dat de dagvaarding poogt op te roepen als waren zij min of meer hersenloze analfabeten is niet juist. Bovendien lieten zij zich bijstaan door een (register)accountant.’
De kwalificatie hersenloze analfabeten schiet de klagers in het verkeerde keelgat, mede gelet op persoonlijke omstandigheden. ‘De familieomstandigheden maken deze woorden des te kwetsender. De vader van klager sub 1 (en echtgenoot van klaagster sub 2) (hierna de vader) is namelijk in maart 2004 na een kort ziekbed overleden aan een hersentumor,’ aldus de klacht. Volgens klagers weet de klant van de advocaat daarvan, omdat een van de werknemers van de bank bij de begrafenis aanwezig is geweest.
De voorzitter is het met de advocaat eens dat woorden hersenloze analfabeet ‘niet letterlijk worden opgevat en kunnen zij niet anders worden gezien dan als een overdrijving’. De voorzitter begrijpt dat de bewoordingen, gelet op de familiegeschiedenis, ‘door klagers anders worden ervaren’, maar dat leidt niet tot een ander oordeel. ‘Daarbij komt dat niet is komen vast te staan dat verweerder van de familiegeschiedenis op de hoogte was, gelet op de betwisting daarvan door verweerder.’