Een advocaat kan wel beweren dat de deken hem in het bijzijn van werknemers heeft uitgelachen, beledigd en gekleineerd, maar dan moet hij er wel voor zorgen dat dit ‘feitelijk komt vast te staan’. Nu de Rotterdamse deken Rob Meijer het hem verweten gedrag ‘expliciet heeft betwist’, kan niet worden vastgesteld dat hij het vertrouwen in de advocatuur heeft beschaamd.
Dat blijkt uit een beslissing van 19 februari van de voorzitter van de Raad van Discipline in het arrondissement Arnhem-Leeuwarden. Volgens de voorzitter geldt hetzelfde voor de stelling van de klager dat de deken ongepaste vragen zou hebben gesteld, of ongepaste opmerkingen heeft gemaakt.
De advocaat in kwestie werd op 22 augustus 2016 van het tableau geschrapt door de Raad van Discipline in Den Haag. De lijst van verwijten aan het adres van de advocaat was lang: hij deed niets in toevoegingsdossiers, stuurde geen opdrachtbevestigingen, legde financiële informatie niet schriftelijk vast en hij maakt veel fouten in zijn aanvragen bij de Raad voor Rechtsbijstand. Ook waren er signalen van de rechtbank Rotterdam dat het optreden van de advocaat ‘ver beneden de maat’ was.
De Raad van Discipline in 2016: ‘Het gegrond verklaarde bezwaar van de deken ziet op vele dossiers en verweerder heeft in al deze dossiers belangrijke regels overtreden en niet alleen het vertrouwen in zijn beroepsuitoefening, maar ook die in de advocatuur in het algemeen geschaad. […] Op grond van al het vorenstaande komt de raad tot het oordeel dat het niet verantwoord is indien verweerder langer de praktijk van advocaat uitoefent, waardoor niet kan worden volstaan met een lichtere maatregel dan die van schrapping van het tableau’.