Een penibele situatie voor een stagiaire-ondernemer in Amsterdam wiens stage drie weken voor de eindstreep wordt beëindigd na een stevig arbeidsconflict. Zijn poging om met een kort geding de schorsing van de stage in ieder geval tijdelijk op te schorten, strandt bij de rechtbank Noord-Holland.
Een advocaat die sinds 2016 werkt als stagiair-ondernemer in Amsterdam, krijgt begin dit jaar van de Amsterdamse deken te horen dat zijn stage op verzoek van zijn patroon wordt beëindigd. Dat zou het einde van zijn loopbaan als zelfstandig advocaat betekenen, nog geen drie weken voor het einde van de stage. Dit nadat de stageperiode vorig jaar met nog eens zes maanden was verlengd.
Een en ander is het gevolg van een ernstig arbeidsconflict, blijkt uit een recente uitspraak van de voorzieningenrechter in Noord-Holland, in een kort geding dat de stagiair-ondernemer tegen het besluit had aangespannen. Sterker: volgens de algemene raad van de orde – verweerder in het geding – is er sprake van ‘een onherstelbaar verstoorde relatie’, hebben de stagiair en de patroon elkaar ernstige verwijten gemaakt en gaan ‘partijen er de facto vanuit dat de breuk definitief is’. Over de kwaliteit van zijn werk als advocaat vertelt de uitspraak overigens niets.
Voordat het tot een bemiddelingsgesprek kan komen, heeft de stagiaire-ondernemer zich al als advocaat laten inschrijven bij de Haagse Orde van Advocaten. In dat geval kan de advocaat geen deel meer uitmaken van het kantoor en moet de stage worden beëindigd, zo redeneerde zijn patroon.
Met zijn kort geding hoopt de stagiaire-ondernemer de beëindiging van de stage in ieder geval uit te stellen totdat hij een nieuwe patroon heeft gevonden om zijn stage af te kunnen maken. Hier houdt de voorzieningenrechter echter geen rekening mee; de opzegging van de stage is gezien de omstandigheden niet onredelijk. ‘Dat wordt door verzoeker op zichzelf ook niet betwist. Verzoeker maakt het geding breder door bij zijn verzoek gebeurtenissen te betrekken die aan het bestreden besluit vooraf zijn gegaan, zoals de – volgens verzoeker onrechtmatige – verlenging van zijn stage […].’
Die gebeurtenissen vallen echter buiten het geding, aldus de rechter en kunnen daarom ‘geen reden zijn om het verzoek om voorlopige voorziening toe te wijzen’.