Het verlenen van uitstel voor antwoord in incident is een procesbeslissing ‘die op zichzelf geen grond vormt voor het oordeel dat de vrees bij een partij voor partijdigheid van de kantonrechter gerechtvaardigd is’. Ook als die beslissing in het nadeel van een partij uitvalt, maakt dat de kantonrechter nog niet partijdig of anderszins vooringenomen. Dat heeft de rechtbank Noord-Holland beslist na een door een advocaat ingediend wrakingsverzoek.
Door Lucien Wopereis
De uitspraak dateert van oktober 2016, maar werd op 5 januari 2017 gepubliceerd. Volgens de advocaat in kwestie is de beslissing tot uitstel ‘dermate onbegrijpelijk dat dit een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat de kantonrechter jegens verzoekster partijdig en/of vooringenomen is, althans dat de bij verzoekster dienaangaande vrees voor een dergelijke partijdigheid en/of ingenomenheid naar objectieve maatstaven is gerechtvaardigd’.
De rechtbank is het daar niet mee eens, omdat de advocaat in de hoofdzaak bij conclusie van antwoord zes incidenten heeft opgeworpen, en in een latere brief nog een zevende incident. ‘Het beginsel van hoor en wederhoor vereist dat de wederpartij in de hoofdzaak voldoende gelegenheid krijgt om op alle incidenten te reageren en dus ook op het zevende. (…) Naar het oordeel van de wrakingskamer heeft de kantonrechter met het verlenen van uitstel, ook zonder toelichting, een alleszins begrijpelijke beslissing genomen. Dat de kantonrechter verzoekster niet de gelegenheid heeft geboden zich op voorhand over het uitstelverzoek uit te laten, maakt dit niet anders’.
Daar komt bij dat de advocaat misbruik heeft gemaakt van het rechtsmiddel wraking, aldus de rechtbank. ‘De rechtbank overweegt hiertoe dat verzoekster zowel de wraking van de kantonrechter in de hoofdzaak als de wraking van deze wrakingskamer heeft verzocht, nog voordat van enige inhoudelijke behandeling sprake is geweest.’
Optelsom van voorvallen
In een andere zaak is een recent wrakingsverzoek wel geslaagd, zo blijkt uit een uitspraak van rechtbank Midden-Nederland van 3 januari 2017. Het betrof een tumultueus kort geding met zes partijen, en een rechter die zich genoodzaakt zag een ‘strenge regie’ te voeren. Dat tot ongenoegen van de verzoeker, die van oordeel is dat hem door de rechter de mond wordt gesnoerd.
De wrakingskamer is het met de verzoeker eens dat de rechter jegens hem te streng is geweest. Zo kreeg hij blijkens het proces-verbaal van de zitting ondanks herhaalde verzoeken niet de kans zijn pleitnota voor te lezen. ‘Onder deze omstandigheden stelt de wrakingskamer vast dat er sprake is van een optelsom van voorvallen in een procedure met de nodige tijdsdruk en in een geschil met een lange voorgeschiedenis, die bij eiser in redelijkheid het gevoel heeft kunnen doen ontstaan dat de rechter hem niet de gelegenheid zou geven zijn standpunt schriftelijk of mondeling kenbaar te maken. Weliswaar is de wrakingskamer ook duidelijk geworden dat verzoekers houding ter zitting hierbij kennelijk een rol heeft gespeeld, maar dit neemt niet weg dat verzoeker als gedaagde in een kort geding de gelegenheid dient te krijgen zijn belangen te verdedigen.’
Verzoekers vaststelling dat hij, gelet op de gang van zaken ter zitting, die gelegenheid niet zou krijgen ‘heeft hem in redelijkheid tot de conclusie kunnen brengen dat de rechter hem niet met de vereiste onpartijdigheid tegemoet trad’.