Een door de Nederlandse Orde van Advocaten, de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie en Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders ingestelde commissie heeft de verkiezingsprogramma’s van de politieke partijen laten doorlichten op het rechtsstatelijke gehalte. Voornaamste conclusie: politieke partijen vinden rechtsstatelijke waarden doorgaans belangrijk, maar dat klinkt niet altijd door in de concrete voorstellen.
De conclusie van het rapport luidt als volg:
“De Commissie signaleert enkele algemene trends die in rechtsstatelijk opzicht vragen oproepen. In veel programma’s wordt bureaucratie als iets wat per definitie slecht is afgeschilderd, waarin rigoureus moet worden gesneden. De Commissie merkt in dit kader op dat bureaucratie – een neerbuigend woord voor administratie – niet zonder meer slecht is, want binnen een rechtsstaat vervult zij een essentiële functie door het voorspelbaar en controleerbaar maken van de uitoefening van overheidsmacht: het schrappen van bureaucratie kent dus een begrenzing die door partijen niet wordt benoemd.
Een andere opvallende trend is dat meer dan in de verkiezingsprogramma’s van 2010 veel partijen naar het strafrecht grijpen als antwoord op tal van maatschappelijke problemen. Drie zaken vallen daarbij op. Ten eerste dat een aantal partijen door middel van het strafrecht ook moeilijk definieerbare verschijnselen zoals ‘hufterigheid’ en onfatsoen wensen aan te pakken, hetgeen vragen oproept over de afbakening van dergelijke ‘delicten’. Ten tweede is er de tendens om, vaak gekoppeld aan specifieke misdrijven, harder te willen straffen, soms gecombineerd met de invoering van minimumstraffen. Ten derde doen opvallend veel partijen voorstellen die zich richten op de versterking van de rechtspositie van slachtoffers van misdrijven tijdens en rondom het strafproces. De Commissie meent dat al deze voorstellen hun begrenzing vinden in het recht van de verdachte op een behoorlijk proces voor een onafhankelijke en onpartijdige rechter. Enerzijds is een verdachte nog geen dader en geldt een vermoeden van onschuld in zijn of haar voordeel, totdat het tegendeel bewezen is. Anderzijds moet de rechter in staat blijven het belang van proportionaliteit tussen de hoogte van de straf, de ernst van het feit en de mate van schuld steeds in het oog te houden. Op deze rechtsstatelijke begrenzing van het strafrecht wordt door de meeste partijen echter niet ingegaan.
De Commissie constateert voorts dat veel partijen mensenrechten en grondrechten tot leidraad maken voor hun nationale en internationale beleidsvoorstellen. Er worden veel voorstellen gedaan tegen discriminatie van en geweld tegen bepaalde groepen zoals homo’s en lesbo’s.
Sommige voorstellen gaan lijnrecht in tegen rechtsstatelijke waarden op het gebied van rechtsbescherming en rechtsgelijkheid. De PVV en in mindere mate de SGP bepleiten verregaande beperkingen op de fundamentele vrijheden van moslims die niet voor andere geloofsgroepen en burgers worden gesteld. Het zijn deze voorstellen waarvan de Commissie zegt dat zij de minimale toetsing van rechtsstatelijkheid niet kunnen doorstaan en om die reden een negatief oordeel hebben gekregen.
Op het gebied van immigratie en inburgering stellen VVD en PVV voor om veel strengere eisen op te leggen aan immigranten, huwelijksmigranten en in Nederland wonende partners van immigranten, bijvoorbeeld met betrekking tot hun kennis van de Nederlandse taal, maar gaan daarbij niet in op mogelijke inbreuk op in Nederland geldende mensenrechten.
De SGP en de VVD geven aan dat Europese regels geen belemmering mogen zijn bij immigratiebeleid en wekken daarbij de indruk deze regels niet of in mindere mate te willen toepassen. De commissie meent dat genoemde partijen met deze voorstellen onvoldoende rekening houden met het rechtsstatelijk belang van een voorspelbare en regelgeleide overheid.”
Samenstelling commissie
De Commissie bestond uit voorzitter mr. A.H. van Delden (voormalig rechtbankpresident en oud-voorzitter van de Raad voor de rechtspraak), mr. H.N. Brouwer (voorzieningenrechter bij kort gedingen), prof. mr. W.J. Veraart (hoogleraar Encyclopedie der Rechtswetenschap en Rechtsfilosofie aan de Vrije Universiteit Amsterdam), prof. dr. I.C. van der Vlies (hoogleraar Staatsrecht en Bestuursrecht aan de Universiteit van Amsterdam), mr. I.N. Weski (strafrechtadvocaat bij Weski Heinrici Advocaten in Rotterdam).