Het hangt af van een concreet geval ‘of, en zo ja, in hoeverre het op elkaar afstemmen van proceshandelingen klachtwaardig is’. Hetzelfde geldt voor de vraag of er sprake is van belangenverstrengeling als beide partijen toestemming geven tot deze afstemming. Dit antwoordt minister Ard van der Steur van Veiligheid en Justitie op de Kamervragen die SP-Kamerlid Michiel van Nispen onlangs stelde over de integriteitsregels van de advocatuur. ‘Het is uiteindelijk aan de tuchtrechter om hier een oordeel over te geven.’
Aanleiding voor de vragen was een tuchtuitspraak in de nasleep van de HEMA-tuchtzaak. Een groep notarissen had geklaagd over twee Kennedy Van der Laan-advocaten omdat de uitkomst van de tuchtzaak die de KNB in 2014 had aangespannen tegen de HEMA Notarisservice van tevoren vast zou hebben gestaan. Een van de advocaten is bovendien tevens voorzitter van een KNB-commissie, wat volgens de notarissen conflicterende belangen kan opleveren. De Raad van Discipline in Amsterdam constateerde vorige maand echter dat niets wijst op een ‘opzetje’ tussen de betrokken partijen en hun advocaten.
Van der Steur wil in zijn antwoorden niet concreet op deze casus ingaan – ‘ik zal niet treden in deze individuele zaak’ – maar schrijft dat de tuchtrechter per geval zou moeten oordelen of er sprake is van belangenverstrengeling als partijen en/of hun advocaten onderling afspraken maken. Daarvoor hoeft wat hem betreft niet gesleuteld te worden aan de integriteitsregels van de advocatuur, of de kernwaarden die er 1 januari 2015 zijn vastgelegd in de advocatenwet.