Vorige week vernietigde rechtbank Gelderland een besluit van het UWV waarin de hoogte van een arbeidsongeschiktheidsuitkering van een vrouw werd vastgesteld op een schamele 182 euro per maand. Hoe kan een (loongerelateerde) WIA-uitkering zo laag uitvallen bij een inkomen van 1350 euro per maand?
Bij de berekening van de hoogte van een WIA-uitkering gaat het UWV uit van het gemiddelde loon dat iemand in het jaar voorafgaand aan de eerste ziektedag (het refertejaar) heeft verdiend. Dat is vastgelegd in het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen (hierna: Dagloonbesluit).
In de hier besproken casus werkte de vrouw slechts twee maanden voordat ze arbeidsongeschikt raakte door de gevolgen van een hersentumor. Volgens de hoofdregel van art. 16 van het Dagloonbesluit wordt het loon dat in het hele refertejaar is verdiend, gedeeld door het totaal aantal werkdagen in een jaar (261 dagen), ongeacht of op die dagen daadwerkelijk is gewerkt. De uitkering viel daardoor onevenredig laag uit.
Voor gevallen als deze kan een uitzondering uitkomst bieden, de zogenoemde ‘startersregeling’, neergelegd in art. 18 van het Dagloonbesluit. Op basis van deze startersregeling zou het gemiddelde dagloon van de vrouw in kwestie worden berekend over de periode waarin zij daadwerkelijk geld heeft verdiend (in haar geval twee maanden) en niet over het hele jaar voorafgaand aan de aanvraag. Het dagloon is dan een afspiegeling van het verdiende loon in de gewerkte periode.
Om voor de startersregeling in aanmerking te komen geldt dat geen loon ontvangen mag zijn in de eerste maand van het refertejaar. En daar ging het mis. De vrouw werkte in de eerste maand van het refertejaar nog één dag bij haar oude studentenbaantje en verdiende daarmee 42,50 euro. Door die ene dag werk tijdens haar studie kwam de vrouw niet in aanmerking voor de startersregeling van art. 18 Dagloonbesluit. De vrouw en haar partner dreigden door de lage uitkering in financiële problemen te komen.
De rechtbank
Rechtbank Gelderland (ECLI:NL:RBGEL:2021:5972) vernietigt het besluit van het UWV. Hoewel het UWV de dagloonregels juist toepast, mocht het volgens de rechtbank niet vasthouden aan de strikte toepassing daarvan, omdat dit voor de vrouw onevenredig nadelige gevolgen heeft.
Het gaat hier om een uitzonderlijke uitspraak. De onderliggende casus is dat echter niet. Het komt vaker voor dat het dagloon onevenredig laag uitvalt. Zie bijvoorbeeld deze twee zaken uit 2011 en 2012, waarin een uitkeringsgerechtigde niet in aanmerking kwam voor de startersregeling omdat hij in de eerste maand van de referteperiode van een jaar (min of meer toevallig) zijn niet opgenomen vakantie-uren uit een eerdere dienstbetrekking kreeg uitbetaald.
Rechtbanken en Centrale Raad van Beroep doen zaken waarin het dagloon (en daarmee de uitkering) onevenredig laag uitvalt, steevast af met het oordeel dat “het Dagloonbesluit nu eenmaal geen ruimte biedt om tot een ander dagloon te komen dan is vastgesteld’’. Daarbij wordt verwezen naar de wetsgeschiedenis en de wens van de wetgever om de dagloonregels inzichtelijk en goed uitvoerbaar te houden. Rechtbank Gelderland verschuilt zich in de hier besproken zaak niet achter de wetgever, maar vaart een eigen koers door te toetsen aan het evenredigheidsbeginsel.
Het UWV
Het UWV zit duidelijk ook met de kwestie in zijn maag. In een knelpuntenbrief aan de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid schreef het UWV afgelopen zomer dat het de berekeningswijze van het dagloon voor de Wet WIA als een knelpunt in de uitvoering ervaart. Het UWV schaart de dagloonberekening onder de categorie ‘wetgeving die uitkeringsgerechtigden onevenredig zwaar kan raken in hun individuele inkomenssituatie’. Het UWV voelt er veel voor om de dagloonsystematiek van de WIA in lijn te brengen met de dagloonsystematiek van WW en ZW, waar alleen de gewerkte dagen in het refertejaar meetellen.
Kanttekeningen
Het getuigt van moed dat de rechtbank Gelderland het aandurft om gebruik te maken van haar bevoegdheid om het Dagloonbesluit in dit specifieke geval buiten toepassing te verklaren. Houdt deze uitspraak stand bij de Centrale Raad van Beroep? Wie weet! Er waait een andere wind binnen de rechterlijke macht na de toeslagenaffaire.
De Centrale Raad van Beroep liet al een keer eerder een algemeen verbindend voorschrift buiten toepassing (ECLI:NL:CRVB:2019:2017) wegens strijd met een algemeen rechtsbeginsel. Het ging in deze zaak om een artikel van het Besluit Participatiewet. Dat is net als het Dagloonbesluit geen wet in formele zin. Er valt wat voor te zeggen dat een rechter meer ruimte voor zichzelf mag opeisen bij de toetsing van een regeling die tot stand is gekomen zonder controle van het parlement.
Daar staat tegenover dat in het verleden in de Tweede Kamer wel stevige discussies zijn gevoerd over het Dagloonbesluit toen door een ongelukkige wijziging duizenden uitkeringsgerechtigden een te lage WW-uitkering ontvingen. Met dat democratisch gehalte van het Dagloonbesluit valt het dus wel mee. Hier gaat het niet om duizenden uitkeringsgerechtigden maar om incidentele pechvogels. Wellicht is een hardheidsclausule hier meer op zijn plaats? Hoe dan ook: de Centrale Raad van Beroep en de minister staan op scherp. En dat is een goede zaak, want elke pechvogel is er één te veel.
Ans van Horne is sinds 2008 werkzaam als hoofdredacteur Socialezekerheidsrecht bij Sdu. Zij schrijft voor NDSZ (Nederlandse Documentatie Sociale Zekerheid) en is redactiesecretaris van USZ (Uitspraken Sociale Zekerheid).