Een advocaat stond zijn cliënt bij in een strafzaak, waarin zijn cliënt verdacht werd zijn schoonmoeder te hebben vermoord, maar voelt zich uiteindelijk genoodzaakt aangifte te doen tegen de cliënt. Die zou met zijn auto op de advocaat zijn ingereden, en hem bovendien bedreigd hebben. Maar wat te doen met de geheimhoudingsplicht in zo’n geval?
De voormalige cliënt is huisarts van beroep en werd ervan verdacht zijn schoonmoeder door middel van palliatieve sedatie om het leven te hebben gebracht. Later stuurt hij zijn advocaat een brief, die voor de advocaat aanleiding is om aangifte te doen van smaad en laster.
In zijn aangifte schrijft de advocaat onder andere: “Ik zag dat in deze mail een collega van mij deze ook als cc had gekregen. Ik vind deze mail uitermate bedreigend beledigend en ik voel mij gechanteerd. Ik weet waarvoor [klager] verdacht wordt en ik ben bang dat hij mij iets zal aan doen.”
Andere incidenten
Tijdens het bespreken van deze aangifte met een verbalisant van de politie, komen ook andere incidenten aan bod. Zo reed de cliënt op de advocaat in met zijn auto, en geeft de advocaat aan dat hij de brief ook als bedreigend ervoer. De advocaat beargumenteert zijn aangifte als volgt: “Ik voelde mij bedreigd. Ik weet natuurlijk meer van deze man vanwege de strafzaak. Dit is geen ongevaarlijke man. Ik heb natuurlijk de feiten in die strafzaak gezien en met die voorkennis ervaar ik dit anders. Het is iemand die voor mij een onaantrekkelijk verleden heeft en dan druk ik het nog zacht uit.”
Hij continueert: “Ook de mail is op een bepaalde manier beschreven. Hierin maakt hij mij duidelijk dat hij mij wil bedreigen. Dit zie ik aan zijn woordkeuze. Dit heeft hij niet zomaar geschreven, hier heeft hij echt over nagedacht.”
Zijn ex-cliënt stapte vervolgens naar de tuchtrechter; de pleiter zou zich ‘onnodig grievend over hem hebben uitgelaten in zijn aangiftes’ en bovendien vindt hij dat de advocaat ‘zijn geheimhoudingsplicht heeft geschonden, althans de belangen van klager niet voldoende in acht heeft genomen’. Door de politierechter is op dat moment al bewezen geacht dat er door de ex-cliënt inderdaad met een auto op de advocaat is ingereden.
Veiligheid onder druk
Nu was het aan het hof om te oordelen of deze aangifte gedaan had mogen worden. Het hof benadrukt dat de veiligheid van advocaten tegenwoordig onder druk staat, en dat het in principe iedereen vrij staat om aangifte te doen van een strafbaar feit, ook als het een – voormalig – cliënt betreft. Er is dan ook een protocol bedreigde advocaten opgesteld door de Nederlandse orde van advocaten.
Wanneer een advocaat aangifte wil doen, dient hij dit met de deken te bespreken en advies in te winnen over de zaak. Ook de vraag of het beroepsgeheim doorbroken mag worden, wordt in dit gesprek besproken. Vervolgens kan al dan niet aangifte worden gedaan. In dit concrete geval heeft de advocaat nagelaten om advies aan de deken te vragen, en heeft hij direct aangifte gedaan.
Volgens de advocaat heeft hij vóórdat hij aangifte deed, eenmalig contact gehad met de deken. Die zou hem hebben aangeraden om aangifte te doen van smaad en laster. Toen heeft hij zijn aangifte uitgebreid met poging tot zware mishandeling en bedreiging. Dit is nooit meer met de deken besproken omdat hij al – zo geeft de advocaat aan – toestemming had voor de aangifte.
Volgens het hof had hij bij een aanvullende aangifte, die in dit geval bovendien van een andere orde was dan de eerste aangifte, contact op moeten nemen met de deken. Het komt de advocaat op een berisping te staan, mede omdat hij in 2017 en 2020 nog waarschuwingen van de tuchtrechter kreeg.