Voormalig advocaat Arthur Toenbreker is vorige week donderdag door de rechtbank Amsterdam veroordeeld tot 14 maanden cel en een boete van 65.000 euro, wegens heling en witwassen van crimineel vermogen. De straf valt beduidend hoger uit dan de eis van de officier van justitie, die slechts geldboete vroeg ter vereffening van de baten die Toenbreker verkreeg als gevolg van de feiten.
De rechtbank weegt in het bijzonder mee dat Toenbreker de feiten in zijn hoedanigheid van advocaat heeft gepleegd. “Hij is immers als zodanig aangezocht en heeft zichzelf ook zo geïntroduceerd bij de diverse (bank)instituten. De advocaat heeft een belangrijke rol in ons rechtssysteem. Een advocaat dient weliswaar de belangen van zijn cliënt te behartigen, maar hij dient daarbij de grenzen van de wet in acht te nemen. Daar komt bij dat de samenleving er op moet kunnen vertrouwen dat een advocaat die wordt verzocht van dienst te zijn bij het plegen van strafbare feiten dat verzoek zal afwijzen. Verdachte heeft door zijn handelen dat vertrouwen beschadigd. Verdachte heeft voorts met zijn handelen eraan bijgedragen dat de onder- en bovenwereld verweven raken,” aldus de rechtbank.
Het had volgens de rechtbank bij uitstek op de weg Toenbreker gelegen om zijn cliënte voor haar voornemen om de criminele gelden van haar zoon te achterhalen te waarschuwen, omdat hij als professional de gevolgen en risico’s daarvan moest kunnen voorzien. “Die taak heeft hij, louter uit eigen financieel gewin, verzuimd. Verdachte heeft daarbij in ieder geval een bedrag van € 100.000 aan zijn diensten overgehouden.”