
Zo’n tachtig jaar na de Tweede Wereldoorlog zijn alleen al in Nederland zo’n vierduizend door de nazi’s geroofde kunstwerken niet teruggegeven aan de oorspronkelijke eigenaren of hun nabestaanden. Een kwestie die juridische, maar vooral ook morele dimensies heeft, zegt Toon van Mierlo, voorzitter van de Adviescommissie Restitutieverzoeken Cultuurgoederen en Tweede Wereldoorlog.
Fotografie: Fred Libochant
Van Mierlo heeft er zijn levenswerk van gemaakt om een zaak van alle kanten te bekijken. Als hoogleraar procesrecht, als advocaat bij HabrakenRutten, maar vooral ook als arbiter in spraakmakende zaken. Bovendien was hij vijftien jaar lang voorzitter van de Geschillencommissie voor de zorgverzekeringswet. En omdat hij naar eigen zeggen zijn bovenkamer graag aan het werk houdt, was hij niet van plan zijn dagen in ledigheid door te brengen nadat hij vorig jaar met emeritaat ging. De vacature voor de voorzitter van de Restitutiecommissie kwam dus precies op het goede moment.
Had je altijd al interesse in het onderwerp roofkunst?
“Het is niet zo dat ik uit een Joodse familie kom. Van mijn familiegeschiedenis uit die periode weet ik niet meer dan dat mijn vader bij een razzia in Rotterdam is opgepakt, omdat alle jonge mannen naar Duitsland moesten om te werken. Met mijn oom is hij toen weer gevlucht. Ik ben Rotterdammer van geboorte en Rotterdam heeft erg geleden onder de oorlog. Dus ik was wel altijd al geïnteresseerd in de Tweede Wereldoorlog. Wat mij aanspreekt in het werk van de Restitutiecommissie is dat je, door deze zaken te behandelen, je bewust wordt van de vreselijke dingen die zijn gebeurd tijdens de Tweede Wereldoorlog. Procedures waarin het gaat om de mogelijkheid om een kunstvoorwerp terug te krijgen, spelen een belangrijke rol in het kader van healing.
Het uitzoekwerk van wie er nou wel of geen eigenaar van een object is, is weliswaar belangrijk, maar veel belangrijker is het verhaal erachter. Daar ben ik me nooit zo van bewust geweest. Als jurist ben je gewend om naar een object te kijken en je dan de vraag te stellen: wie was de eigenaar en hoe is deze persoon deze eigendom kwijtgeraakt? Maar bij restitutiezaken speelt veel meer, als je je realiseert dat een familie is vermoord in de oorlog en het object vaak de nog enige tastbare herinnering aan de familieleden is. Een voorbeeld is het schilderij Odalisque van Henri Matisse. Tijdens de bezetting behoorde het toe aan Albert Stern en moest deze het uit lijfsbehoud verkopen. Dit schilderij is na een bindend advies van de Restitutiecommissie teruggegeven aan de familie. In een persbericht zegt de familie: ‘We hebben ons schilderij terug en daarmee een stuk van onze geschiedenis.’ Dat vind ik veelzeggend en dat maakt ons werk zo mooi.”
Tachtig jaar na de oorlog zit de Restitutiecommissie nog niet verlegen om werk. Hoe verklaar je het dat families niet eerder een claim hebben ingediend?
“Recent hadden we een zitting waarin het ging om een verzoek om teruggave van een bepaald object. Van de hele familie waren nog slechts twee kleinkinderen in leven. Het verzoek betrof een object dat van hun opa was geweest. Opa was in de jaren ’30 uit Duitsland naar Amsterdam gevlucht. Voor die tijd had hij een grote verzameling kunstvoorwerpen, maar dit object was het enige dat hij heeft kunnen meenemen. Na de oorlog werd in de familie niet over de ondergane ellende gesproken.
De tendens was: ‘We moeten vooruitkijken, we moeten verder met het leven.’ Daardoor krijg je dat er nu veel restitutiezaken zijn over iets dat tachtig jaar geleden is gebeurd. De eerste eigenaar is vermoord. De tweede generatie heeft de oorlog overleefd en is de gruwelen van de oorlog te boven gekomen door er niet over te praten, maar vooruit te kijken. Pas bij volgende generaties is de behoefte ontstaan om toch terug te kijken en zo veel mogelijk herstel na te streven. Bij een restitutieverzoek gaat het dan, zo is mijn indruk, niet zozeer om het ‘hebben’, maar om de herinnering aan een opa, oma, vader of moeder levend te houden.
Ik vind het fijn dat wij daarvoor als commissie een luisterend oor hebben en zo mensen hun verhaal kunnen laten doen. Zo krijgen mensen hun geschiedenis terug. Als Nederland mogen we trots zijn dat er een instituut zoals de Restitutiecommissie bestaat.”
Empathie
Al vrij snel na de oorlog deed Nederland pogingen om geroofde kunstwerken te restitueren. Maar dat ging volgens mij niet met dezelfde mate van empathie als nu.
“Daarvoor moet je even de geschiedenis in. De geallieerden, en dan met name de Amerikanen, hadden al in 1943 door dat de nazi’s op grote schaal kunst roofden. Ze zijn daarom, wanneer daartoe de mogelijkheid bestond, in Duitsland op zoek gegaan naar de plaatsen waarde nazi’s die kunstschatten verborgen hielden. Want ze wisten dat als Duitsland de oorlog zou verliezen, er een bevel zou uitgaan om al die objecten te vernietigen. De missie was dus om die objecten waar mogelijk in veiligheid te brengen op zogenaamde collecting points. Daarover is een mooie film gemaakt, The Monuments Men, naar een boek van Robert M. Edsel.
Na de oorlog werd in Nederland duidelijk dat er meer dan honderdduizend Joden waren vermoord. Hoe zorg je er dan voor dat die kunstobjecten weer bij de eigenaars of hun erfgenamen terecht komen? Daarvoor is in de vijftiger jaren de Stichting Nederlands Kunstbezit (SNK) opgericht. Mensen konden aangifteformulieren invullen om het terugvinden in de eerdergenoemde collecting points te vergemakkelijken: ‘Het is een schilderij van die en die schilder, heeft de volgende afmetingen en ik ben het zo en zo verloren, et cetera.’ Met die aangifte ging de SNK dan naar de Amerikanen. En als de Amerikanen dat schilderij dan vonden, werd het aan Nederland teruggegeven, gerecupereerd. De aantallen logen er niet om. Zo ging het om onder meer vierduizend schilderijen en vierhonderd tapijten. Daarom heeft SNK aan het begin van de jaren ’50 twee tentoonstellingen gehouden. Mensen konden komen kijken of tentoongestelde objecten mogelijk aan hen of hun familie toebehoorden. Veel kunstvoorwerpen zijn toen teruggegeven.
Verkeerde keuze
Vervolgens is toen, in mijn ogen, een verkeerde keuze gemaakt door te kijken of de overgebleven voorwerpen museale waarde hadden. Wat van museale waarde was, werd in depot gehouden en is nu onderdeel van de zogenaamde NK-collectie. Veel verzoeken heden ten dage hebben betrekking op objecten uit die NK-collectie. Maar wat niet van museale waarde was, werd verkocht op een veiling. Dat is juridisch natuurlijk een beetje gek, want de verkoper weet eigenlijk dat het stuk niet van hem is. Vanaf de tweede helft van de jaren ’50 liep het aantal verzoeken om restitutie terug. Waarom? Omdat in die tijd, als je een verzoek indiende, de bewijslast heel zwaar was. De verzoeker moest bewijzen dat het object toebehoorde aan hem of zijn erflater. Toentertijd bestond er nog niet de mogelijkheid daar onafhankelijk onderzoek naar te laten verrichten. In veel gevallen was het object in de oorlog onder dwang van de omstandigheden verkocht, bijvoorbeeld om te overleven, zoals in het geval van de Odalisque. Bij verkoop onder dwang was restitutie alleen aan de orde als de indertijd ontvangen verkoopprijs werd geretourneerd. Dat is, door hedendaagse bril bezien, natuurlijk van de gekke. Mensen kwamen berooid uit de oorlog en hadden het geld natuurlijk niet meer, als ze dat al ooit hadden ontvangen. Door deze regels nam de animo voor verzoeken om restitutie af.”
De Restitutiecommissie in zijn huidige vorm is opgericht in 2001. Waarom werd de restitutie van roofkunst toen weer actueel?
“In 1997 ontstond hier te lande het bese dat het restitutiegebeuren nieuw leven moest worden ingeblazen. Initiatiefnemer was professor Rudi Ekkart die zei: ‘We hebben heel veel niet-gerestitueerde kunstwerken, het is een morele verplichting om te proberen die aan de rechthebbenden terug te geven.’ Kort daarna, in 1998, spraken 44 landen tijdens een grote conferentie in Washington af dat er met betrekking tot door de nazi’s geroofde kunstvoorwerpen fair and reasonable solutions moesten komen. Van die landen zijn er inmiddels 25 lid van de Europese Unie, dan tel ik ook het Verenigd Koninkrijk mee. Het is teleurstellend dat er van die 25 landen niet meer dan vijf een Restitutie- of soortgelijke commissie hebben ingesteld. We moeten gezamenlijk proberen binnen de EU dit aantal uit te breiden tot 25, maar dat is een moeizaam proces. De commissies hebben onderling contact om knowhow uit te wisselen. De Restitutiecommissie in Nederland bestaat uit zeven leden. Dit zijn niet alleen juristen. Juristen kunnen misschien heel goed juridisch denken, maar zij weten in de regel weinig of niets van kunst of historie. Ze weten niet hoe het in de museale praktijk of de kunsthandel werkt. In de Nederlandse commissie vormen de juristen de minderheid, drie van de zeven. De andere leden zijn historici, kunsthistorici en mensen met een museale achtergrond.”
Onvrijwillig bezitsverlies
In je rede ter gelegenheid van je emeritaat zei je dat advocaten je lief zijn, maar dat ze niet nodig en eigenlijk te duur zijn om namens een rechthebbende een aanvraag in te dienen bij de Restitutiecommissie. Wat bedoelde je daarmee?
“Het beslissingskader van de commissie is allereerst dat het in hoge mate aannemelijk moet zijn dat een object eigendom was van de aanvrager of diens rechtsvoorganger ten tijde van de oorlog. In de tweede plaats stellen wij de vraag of er sprake was van onvrijwillig bezitsverlies. Voor dat laatste hanteert de commissie specifieke data. Als iemand uit een vervolgde bevolkingsgroep het bezit in Duitsland is kwijtgeraakt na 30 januari 1933, in Oostenrijk na 13 maart 1938 of in Nederland na 10 mei 1940, dan wordt onvrijwillig bezitsverlies aangenomen. Ook als het object werd verkocht om de vlucht of de onderduik te kunnen betalen. De lastig te beantwoorden vraag van onvrijwilligheid is zo voor veel gevallen opgelost.
Om een aanvraag te doen, kun je bij wijze van spreken een tweeregelig briefje sturen naar de minister van OCW of de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed (RCE), die de eerdergenoemde NK-collectie beheert. Voor zo’n aanvraag heb je geen advocaat nodig. Ik kan me overigens best voorstellen dat mensen misschien in de voorfase een keer hun oor te luisteren leggen bij een advocaat of zich in de procedure door een advocaat willen laten bijstaan. Dat is vanzelfsprekend geen probleem. Maar we moeten oppassen dat potentiële verzoekers gaan denken dat een restitutieverzoek alleen met bijstand van een advocaat kan gebeuren. Het tegendeel is waar.”
Feiten zijn belangrijk
Je citeerde destijds ook een uitspraak van jouw patroon: ‘Een zaak win of verlies je op de feiten en die kun je niet veranderen’. Zijn feiten belangrijker dan empathie in het werk van de commissie?
“Feiten zijn niet belangrijker, maar ze zijn wel relevant. Het belangrijkste feit is natuurlijk de familieband. Maar soms is er ook een erfgenaam die geen familie is van de oorspronkelijke eigenaar. Die heeft gelijke rechten op restitutie. En natuurlijk is de vraag of iets vrijwillig is verkocht ook een belangrijk gegeven. Want in de oorlog werd ook door Joodse handelaren nog handelgedreven. Dat hoeft niet altijd onvrijwillig te zijn geweest, maar je hebt je wel feiten voor nodig om dat vast te stellen. En wat zijn dan die feiten? Handelaren, maar ook particuliere mensen, houden dagboeken bij. Handelaren hebben een boekhouding als iets naar een veiling wordt gebracht.
Wij krijgen nu nog onderzoeksrapporten waar veilingdossiers worden onderzocht. En dan zie je wanneer en door wie een bepaald stuk is ingebracht en aan wie het is verkocht. Veel mensen verkochten niet letterlijk met een pistool op hun borst, maar werden tot verkoop gedwongen door de omstandigheden waarin zij zich bevonden. Ze moesten hun hoofd boven water zien te houden en daarmee hun gezin. Dan kun je zeggen dat de verkoop gedwongen was onder invloed van het naziregime. Dat vergt onderzoek. Dat onderzoek wordt gedaan door gespecialiseerde onderzoekers van het Expertise-centrum Restitutie (ECR) van het NIOD Instituut voor Oorlogs-, Holocaust- en Genocidestudies. Het ECR werkt in opdracht van de Restitutiecommissie, maar is daar verder volledig onafhankelijk van. Hoe deze onderzoekers het verhaal van een oorspronkelijke eigenaar en diens familie boven water weten te halen, is fenomenaal.
Spanningsveld
Het kan jaren duren om alles uit te zoeken. Daar zit een spanningsveld in: iemand van in de tachtig heeft geen jaren meer. Maar als je uitlegt waarom het onderzoeken veel tijd in beslag neemt – voorkomen moet worden dat een kunstvoorwerp wordt gerestitueerd aan iemand die daarop geen aanspraak heeft – dan begrijpen betrokkenen dat in de regel wel. Liever lang en goed, dan te kort en verkeerd. Daarom ligt bij de Restitutiecommissie ook veel nadruk op empathie en respect. Het is niet óf juridisch en historisch doorwrocht, óf empathisch en welwillend. Het moet bij voorkeur allebei zijn.”
Als we het hebben over roofkunst kunnen we er niet blind voor zijn dat Nederland als koloniale mogendheid ook niet altijd een fijne rol heeft gespeeld in de culturele erfenis van andere landen. In hoeverre kan Nederland lering trekken uit de inspanningen om naziroofkunst terug te geven?
“De Commissie Koloniale Collecties is als het ware een zusje van de Restitutie-commissie. Er is één groot verschil. Bij ons komen particulieren, bij de Koloniale Collecties gaat het alleen om restitutie-verzoeken op landenniveau. Dus Sri Lanka kan een verzoek indienen tot teruggave van een kanon, bijvoorbeeld.
De lessen die we kunnen leren, is dat je elk verzoek met respect moet behandelen. Zeg niet: ‘Ja, dat is van ons’, want het is goed mogelijk dat kunstschatten niet van ons zijn. Het kan best waar zijn dat een bepaalde kris echt is geschonken aan een Nederlandse generaal, maar besteed tijd aan het uitzoeken van de historie, de achtergrond, kortom: het verhaal.”