Een advocaatstagiair die de Raad voor Rechtsbijstand met succes verzocht om toevoegingsgelden niet uit te betalen aan het kantoor waar hij werkzaam was, is terecht op staande voet ontslagen. Dat heeft het Gerechtshof in Den Bosch vorige week dinsdag in kort geding beslist. Volgens het Hof heeft de stagiair de bedrijfsvoering van het kantoor, dat voor 70% draait op toevoegingen, in gevaar gebracht.
Uit de uitspraak rijst het beeld op van een uit het lood geslagen arbeidsverhouding tussen de stagiair en de advocaten van het kantoor waar hij werkzaam was. De stagiair meldde zich ziek, hield zich onbereikbaar, maakte zijn beroepsopleiding niet af en liet bij een eerder incident in 2013 toevoegingsgelden aan zichzelf overmaken in plaats van het kantoor. Hij betaalde dat geld pas aan het kantoor na een interventie van de lokale Orde van Advocaten.
In 2014 verzocht hij de Raad voor Rechtsbijstand met succes om de vergoeding voor verleende rechtsbijstand in twaalf dossiers niet over te maken aan het kantoor. Het Hof is van oordeel dat de stagiair daarmee ‘niet handelde zoals een goed advocaat betaamt’, en dat hij terecht op staande voet ontslagen. ‘Onder deze omstandigheden kon naar het voorlopig oordeel van het hof van [Advocaat] redelijkerwijs niet gevergd worden de arbeidsovereenkomst met [appellant] te laten voortduren, nu het hier om een wezenlijke tekortkoming van [appellant] in de arbeidsrelatie met [Advocaat] gaat.’
De stagiair stelt nog dat er in drie gevallen een toevoeging was aangevraagd op zijn naam, terwijl hij die zaken niet inhoudelijk heeft behandeld. Het hof is van oordeel dat de stagiair voor het aankaarten van dit probleem ‘andere wegen openstonden (bijvoorbeeld melding bij de Raad voor Rechtsbijstand dan wel bemiddeling via de Orde van Advocaten), terwijl het bovendien op zijn weg zou hebben gelegen om deze kwestie eerst met [Advocaat] zelf op te nemen’.
Overigens is het hof van oordeel dat beide partijen schuld hebben aan de slechte onderlinge verhoudingen. ‘Door partijen zijn talloze stukken overgelegd, die betrekking hebben op gebeurtenissen gedurende een reeks van maanden voorafgaand aan het ontslag op staande voet. Daaruit valt af te leiden dat geleidelijk aan de sfeer tussen partijen verslechterde, waarvan naar het oordeel van het hof beide partijen een verwijt gemaakt kan worden.’