Wat stoort het meest in teksten van advocaten? Cassatieadvocaat Vivien Rorsch – bekend van een eerdere viral post – stelde de vraag en public op LinkedIn. Op het bericht werd bijna honderd keer gereageerd, vaak door vakgenoten.
De aanleiding voor het LinkedIn-bericht van Rorsch was een juridische schrijftraining die zij verzorgde met ’taaldokter’ Joost Swanborn. De twee maakten tijdens de les een top twintig (zie foto boven) van taalergernissen van ‘de nieuwe generatie advocaten’.
Onbegrijpelijk, wollig en oubollig
‘Ik denk dat we ons allemaal wel eens schuldig maken aan dit soort taaluitglijders,’ noteert Rorsch op het zakelijke medium – die zelf overigens enkele fouten maakte bij het neerpennen van de lijst. ‘Daarom dit overzicht als hulpmiddel voor wat zelfreflectie.’
Op de lijst staan onder meer ’te lange teksten’, ’taalfouten zoals d/t-fouten’, ’te lange zinnen’ (zet een punt!), ’te veel beeldspraak’ en ‘moeilijke taal’. Andere irritaties zijn onder andere onbegrijpelijke, wollige, oubollige taal (zoals onnodig gebruik van Latijn) en overbodige herhalingen.
Het is niet nieuw dat de juridische sector worstelt met communicatie. Zo ontdekte advocaat Raimond Dufour in oktober dit jaar dat de langste zin in de rechtspraak van 2022, 251 woorden ofwel 1666 tekens telde – 29 woorden meer dan het jaar ervoor. Dit projecten van de rechtspraak als een heuse ‘Klare Taal Bokaal’ ten spijt.
Quod non
Op de vraag van Rorsch wat de grootste taalirritaties zijn van haar volgers, reageerden veel advocaten en juristen. Procesjurist bij FNV, Christiaan Roest, vindt quod non ‘echt verschrikkelijk’. ‘Als ik dat in brieven of e-mailberichten lees, krijg ik spontaan een allergische aanval,’ schrijft hij.
Roest krijgt bijval van voormalig advocaat en vastgoedjurist Anne Bos. Zij krijgt de kriebels van ‘quod uitdrukkelijk non’. Van de Latijnse term krijgen velen blijkbaar taaljeuk. Ook Ploum-partner Natalie Vloemans bekroont dat ‘rare quod (uitdrukkelijk) nonnetje’ tot winnaar.
Vloemans ergert zich verder aan advocaten die al hun stellingen presenteren als ‘natuurlijk’ en ‘uiteraard’, en alle zinnen beginnen met ‘benadrukt zij’ en ‘opgemerkt zij’. ‘Het kan toch niet zo zijn dat,’ voegt zij aan dat rijtje toe. ‘Iedere vijf alinea’s (na het benoemen van twee middelmatige verweren) onderstrepen dat de vordering nu al voor afwijzing gereedligt.’
Engelse woorden
Belgische advocate Tine Bricout ergert zich aan ‘bijna uitsluitend passieve constructies en onnodige bijzinnen’, en Edo Moll – advocaat bij Bax – wijst op ‘na ommekomst van’. ‘Sommige woorden en uitdrukkingen zijn zo ouderwets dat de meeste mensen eigenlijk niet precies weten wat ze betekenen,’ aldus Moll. Voldoende reden om ermee te stoppen, stelt hij.
Advocaat-partner bij Dillinger, Paul Mazel, meent dan weer dat de meningen verschillen over wat ‘onnodig’ en ‘oubollig’ is. ‘Ik vind het bijvoorbeeld leuk om het woord bestemmeling te gebruiken in plaats van geadresseerde’, tekent hij op.
Mazel beoogt daarmee ‘een glimlachje op te wekken’. ‘Juridisch taalgebruik is doorgaans al zwaar genoeg,’ zegt hij. De advocaat stoort zich meer aan het gebruik van Engelse woorden. ‘Waarom gebruik je meeting, call, litigation et cetera, in plaats van de Nederlandse equivalenten?’
Klik hier voor het LinkedIn-bericht met daarin de top twintig taalirritaties en de reacties.