De Stichting Collectieve Actie Universiteiten (SCAU), die een rechtszaak aanspande tegen acht universiteiten vanwege de hoogte van het collegegeld voor een tweede (rechten)studie, was bij de civiele rechter aan het verkeerde adres. Dat oordeelde de rechtbank Amsterdam vorige week. Niet de stichting, maar de studenten zelf moeten bezwaar maken, en wel bij het College van Beroep voor het Hoger Onderwijs (CBHO). “Dat de rechter zo’n kunstgreep uithaalt om van de zaak af te komen is volmaakt waanzinnig.”
Door Sanne van Brunschot
De StCAU behartigt de belangen van studenten die bezwaar maken tegen de hoogte van het collegegeld voor een tweede studie. Dat collegegeld is fors omhoog gegaan, sinds hogescholen en universiteiten geen overheidssubsidie meer krijgen voor een tweede studie. Ze zijn sindsdien vrij om het instellingscollegegeld te verhogen en de acht universiteiten hebben het op een veel hoger bedrag vastgesteld dan het wettelijk collegegeld dat studenten voor hun eerste studie moeten betalen. Het gaat om duizenden euro’s per jaar meer dan het wettelijke collegegeld van ongeveer 1713 euro voor de eerste studie. Bij de Universiteit Utrecht kost een tweede rechtenmaster zelfs ruim 14.200 euro.
In april 2011 stuurde de advocaat van de StCAU een dringende brief naar de instellingen, waarin de groep een verklaring eist voor de hoogte van de collegegeldtarieven. De universiteiten zijn immers verplicht nut en noodzaak van de tarieven aan te tonen, en juist die motivering ontbreekt.
Geen eigen belang
De rechtbank concludeert nu dat de StCAU niet-ontvankelijk is omdat het geen eigen of algemeen belang behartigt in de procedure, maar de belangen van (aspirant-)studenten. Omdat voor die studenten al een andere (bestuurlijke) rechtsgang openstaat, namelijk de gang naar het College van Beroep voor het Hoger Onderwijs (CBHO), moeten die studenten hun bezwaar tegen de hoogte van het collegegeld zelf voorleggen aan dat college. De rechtbank oordeelt dat de StCAU hun belangen ook kan behartigen zonder zelf deze procedure te voeren, bijvoorbeeld door studenten bij te staan in de door die studenten zelf aan te spannen procedures.
Het oordeel valt rauw op het dak van initiatiefnemer en voormalig rechtenstudent Cees Zweistra en zijn medestrijders. Hij is vooral verrast door de motivering van de niet-ontvankelijkverklaring. Als de rechter in zijn uitspraak aankomt bij de vraag of ook zogenaamde ‘aspirant-studenten’ – ‘willekeurige burgers die overwegen om een studie te gaan doen,’ aldus Zweistra – naar het CBHO kunnen stappen, moet hij concluderen dat dat niet het geval is. Een van de voorwaarden is namelijk dat je student bent.
Kunstgreep
Echter, de rechter vindt dat de stichting niet aannemelijk heeft gemaakt dat van die aspirant-studenten niet gevergd kan worden dat zij zich inschrijven bij de universiteit, daarvoor fors betalen en daarna naar het CBHO stappen om dat bedrag ter discussie te stellen. “Ze vragen dus van studenten die overwegen om nog een tweede studie te doen, dat ze 8 tot 14 duizend euro betalen, voordat ze toegang hebben tot de rechter. Dat is zo’n bizarre constructie dat de instellingen het niet eens hebben opgeworpen. De rechter bedenkt het echter wel en gebruikt het als argument om ons niet-ontvankelijk te verklaren. Daar kun je eigenlijk alleen maar stil van vallen. Dat de rechter zo’n kunstgreep uithaalt om van de zaak af te komen is volmaakt waanzinnig.”
Zweistra gaat verder: “Dat ze die voorwaardelijke toegang tot de rechter niet als problematisch zien, gaan we aanvoeren in het hoger beroep dat we gaan instellen bij het gerechtshof Amsterdam.” Hij is namelijk niet van plan zich met een kluitje in het riet te laten sturen na bijna twee jaar strijden. “Nee, daarvoor zijn we te overtuigd van ons punt. Bovendien heeft het wel het nodige opgeleverd. Het was eerste een gelopen race; die wet was er gewoon. Nu wordt er over gesproken. Er zijn bijvoorbeeld voorstellen ingediend om parallelstudies wel vrij te stellen.”
Wordt dus vervolgd.
Lees hier het vonnis van de rechtbank Amsterdam