De zaak dateert van december 2014, maar is vorige week op rechtspraak.nl geplaatst: een bij een advocatenkantoor (Appelman & Mes Advocaten Enkhuizen, thans Appelman) vertrekkende advocaat en aandeelhouder neemt op basis van een overeenkomst veertien cliënten mee, inclusief de vorderingen die nog op die cliënten openstaan. Omdat een aan een van die cliënten verleende toevoeging later wordt ingetrokken, ontstaat een vordering van krap 4.000 euro. Ruzie.
Het kantoor incasseert de vordering, terwijl de vertrokken advocaat vindt dat hij recht heeft op het geld. Ze gaan door tot aan het Gerechtshof Amsterdam.
Partijen zijn het er over eens dat er geen meningsverschil bestaat over de lijst van veertien cliënten. Het hof concludeert echter dat bij geen van de partijen de gedachte is opgekomen dat de in de overeenkomst vermelde vorderingen op die cliënten later nog wijziging zouden kunnen ondergaan. Dat gebeurde echter wel, toen een aanvankelijk verleende toevoeging aan een cliënte werd ingetrokken, waardoor zij een betalende cliënte werd.
Het hof beslist de zaak op basis van de redelijkheid en billijkheid, en op basis van het feit dat de twee partijen voor de scheiding 50% aandeelhouder waren: fifty-fifty. Verder mogen partijen de eigen proceskosten dragen.
Klik hier voor het arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van het Gerechtshof Amsterdam