De Telegraaf heeft de ‘grenzen van vrijheid van meningsuiting’ niet overschreden door in een artikel over voormalig advocaat Robert Moszkowicz uit februari dit jaar termen als ‘verdachte van oplichting’ en ‘fraudeverdachte’ te gebruiken. Dat heeft het Amsterdamse Gerechtshof deze maand bepaald, blijkt uit een donderdag gepubliceerde bekrachtiging van een eerdere uitspraak van de rechtbank.
Eind maart 2014 besliste de rechtbank al dat de Telegraaf twee artikelen over de Moszkowicz-telg niet hoefde te rectificeren en dat de krant geen schadevergoeding hoefde te betalen. Het was volgens de voorzieningenrechter geoorloofd om hem in een artikel aan te duiden als een ‘verdachte.’ Moszkowicz ging hiertegen in hoger beroep. De krant had onder meer geschreven dat hij wordt verdacht van oplichting in zijn hoedanigheid van juridisch adviseur, dat tientallen cliënten aangifte tegen hem hadden gedaan en dat er een justitieel onderzoek tegen hem was gestart.
Ook al was Moszkowicz volgens artikel 27 Wetboek van Strafvordering nog geen onderwerp van onderzoek op het moment van publicatie, waarop hij claimde dat hij door de krant ten onrechte was bestempeld als verdachte van oplichting, toch vindt ook het Gerechtshof dat de Telegraaf niet over de schreef is gegaan in haar weergave en woordkeuze. Het staat volgens het Hof immers vast ‘dat tegen [appellant] aangiften zijn gedaan die het Openbaar Ministerie reden hebben gegeven om tegen hem een onderzoek in te stellen.’
Dat Robert Moszkowicz ten tijde van de publicatie van de krantenartikelen volgens artikel 27 Wetboek van Strafvordering (nog) geen verdachte was, doet hier volgens het gerechtshof gezien de feiten niets aan af. Vast staat dat het OM een strafrechtelijk onderzoek tegen hem heeft ingesteld en dat er meerdere aangiften tegen hem zijn gedaan.