Rob van Otterlo is hoogleraar Organisatie van de juridische dienstverlening aan de UvA, en bij de Nederlandse Orde van advocaten is hij verantwoordelijk voor uitvoering van Regelgeving, Opleiding en Helpdesk & Service. Hoe ziet hij de huidige ontwikkelingen in de advocatuur? “Advocatenkantoren meten groei verkeerd af, naar aantallen advocaten. Dat vind ik nergens op slaan. Ik kijk liever naar omzet, rendement, marktaandeel en winstgevendheid. Daar zitten de indicatoren voor de middengroepen.” Het laatste deel van een serie van zeven gesprekken met kenners van de advocatuur.
“Ik denk dat het goed is dat er advocaten komen die meer kijk hebben op de betekenis van hun vak in een economische omgeving. Want de advocaat die alleen maar juridisch is opgeleid, is te beperkt. Bij die ontwikkeling staan we nog maar aan het begin.”
Dat is bijvoorbeeld nodig als je kijkt naar de organisatie van kantoren, zegt Van Otterlo. “Zie bijvoorbeeld de ideeën van de Britse econoom Coase, die heeft de transactiekostentheorie in het leven geroepen. Een spin-off daarvan laat zien dat bedrijven een soort optimale grootte hebben. Bij organisaties groter worden dan X, vermindert de meeropbrengst en wordt het geheel contraproductief. In de advocatuur lijkt het erop alsof dat ook zo is.”
Na de enorme groei van de afgelopen vijftien to twintig jaar, zie je dat die grote kantoren stabiliseren en niet of nauwelijks meer groeien. Je ziet ook een stilstand in onderlinge fusies en overnames. Dus het lijkt er op dat ze een economisch optimum bereikt hebben, aldus Van Otterlo.
Wat betekent dat voor middelgrote kantoren die in een groeiscenario zitten? “Die moeten nadenken over wel of niet groeien. Willen ze de leverage zodanig opkrikken dat het rendement voor de partners groter wordt, en hoe moet dat? Volgens mij gebeurt het nu vaak zo in de praktijk: er dient zich iemand aan die interessant en goed is op het gebied van bijvoorbeeld Intellectueel Eigendom. Die ontmoeten ze op een feestje. Diegene zegt: goh, leuke club, het lijkt me wel wat om bij jullie te komen. De partners buigen zich er vervolgens over en denken: we hebben IE nog niet, er is markt voor, laten we het maar doen. Dus dat groeit natuurlijk aan, zonder dat er vanuit een marketing of strategisch perspectief over na is gedacht. Die laatste manier van denken is nog in het begin van ontwikkeling. Daar gaat mijn leerstoel deels over. Wat gebeurt er in de praktijk, hoe neemt men beslissingen en op basis van welke informatie?”
“Ik denk dat het verstandig is voor middelgrote kantoren in een groeiscenario om die transactiekostentheorie er bij te betrekken. Ze meten groei verkeerd af, naar aantallen advocaten. Dat vind ik nergens op slaan. Ik kijk liever naar omzet, rendement, marktaandeel en winstgevendheid. Daar zitten de indicatoren voor die middengroepen.”
Leiderschap
De partners van kantoren zijn zowel de professionals die het vak uitvoeren, als de eigenaren van de club. Die hebben de vervelende gewoonte om als kikkers in een kruiwagen te zitten, en springen alle kanten op. “Want die kunnen zich -ik chargeer – al druk maken over hoe het logo op het briefpapier staat. Dat is een klein ding. Maar stel dat het gaat om investeringen. Om die partners op één lijn te krijgen, is een hell of a job. Daarom heb je leiderschap nodig, meer dan management. Leiderschap en management zijn niet hetzelfde.”
Je ziet dat zitting in de besturen binnen kantoren opgevat worden als een soort tour of duty, zegt Van Otterlo. “Zo van: ik ben nu degene die de bok is. Dat heeft dus geen uitstraling naar de rest. Leiderschap moet je dus sterk positioneren, met mensen die daar van nature gevoel voor hebben en die in staat zijn om die andere partners aan te sturen.”
Professionalisering
Er zijn ontwikkelingen die volgens Van Otterlo met elkaar verband houden. Ten eerste is er de professionalisering van de beroepsgroep. Dat is een onomkeerbaar proces. “Elke groep van professionals professionaliseert. Dat wil niets anders zeggen dan dat het ondernemingen worden. Die beroepsgroepen, de oude notabelen, professionaliseren en democratiseren. Dat laatste wil zeggen dat ze bevolkt worden door alle lagen van de bevolking. In tegenstelling tot honderd jaar geleden toen je nog echt juridische families had. Dat was een bepaalde cultuur die je van huis uit mee kreeg. Dat bestaat, op restanten na, niet meer.”
Gecombineerd met de professionalisering betekent het dat de advocatuur een gewone bedrijfstak wordt, en ook steeds meer zo beschouwd wordt. “Als je dat zet tegenover de leeftijdsopbouw in de advocatuur, dan kan het niet anders dan dat daar grote veranderingen gaan plaatsvinden in de wijze waarop men kijkt naar het vak.”
Van Otterlo ziet recente discussies over de organisatie en rol van de Orde als stuiptrekkingen van het professionaliseringsproces. “Neem accountancy en notariaat. Die zijn relatief recent tot academische beroepen geëvolueerd, dus die vergelijking gaat niet helemaal op. De advocatuur is altijd een academisch beroep geweest. Dat geeft een hele andere cultuur.”