Als de rechtbank bij het afwijzen van een dwangsom niet goed beseft wat de achtergrond van die dwangsom is, zal een hogere instantie dit moeten corrigeren.
Vanwege een gedeeltelijke teruggaaf van onroerendezaakbelasting heeft een gemeente de bezwaarmaker in eerste instantie € 0,53 aan invorderingsrente toegekend. Ook tegen dit bedrag tekent de bezwaarmaker bezwaar aan.
De gemeente ontvangt op 19 mei 2021 een ingebrekestelling wegens het niet-tijdig doen van uitspraak op bezwaar. De gemeente verklaart het bezwaarschrift op 18 juni 2021 gegrond. Zij stelt vervolgens de invorderingsrente vast op € 1. Maar de bezwaarmaker stelt op 25 augustus 2021 beroep in omdat de gemeente niet tijdig een beschikking heeft genomen over de verschuldigdheid en hoogte van een dwangsom.
Rechtbank Noord-Nederland verklaart dit beroep niet-ontvankelijk. De rechtbank redeneert dat de gemeente geen dwangsom kan verbeuren wegens het niet-tijdig nemen van een dwangsombeschikking. Daardoor is geen sprake geweest van het niet-tijdig nemen van een besluit waartegen men in beroep kan komen.
Geen belang meer bij cassatieberoep
In cassatie oordeelt de Hoge Raad dat de rechtbank ten onrechte ervan is uitgegaan dat de belanghebbende een dwangsom wilde vanwege het uitblijven van een dwangsombeschikking. Maar in werkelijkheid zag de geclaimde dwangsom op het niet-tijdig doen van de uitspraak op bezwaar tegen de invorderingsrente. Omdat de gemeente deze dwangsom inmiddels heeft uitbetaald, heeft de insteller van het cassatieberoep geen belang meer bij de cassatie.
Wet: art. 4:17 Awb
Bron: Hoge Raad 3 maart 2023, ECLI:NL:HR:2023:331, 22/00947
Dit bericht is eerder gepubliceerd op Taxence.nl.