Rechters krijgen de bevoegdheid om te bepalen of nieuwe wetten niet strijdig zijn met de klassieke ‘vrijheidsrechten’ uit de grondwet. Nu verbiedt diezelfde grondwet dat nog.
Eerder werd al een eerste stap gezet om constitutionele toetsing mogelijk te maken. Minister De Jonge (Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties) en minister Weerwind (Rechtsbescherming) hebben nu bekend gemaakt aan welke bepalingen rechters nieuwe wetten mogen toetsen.
Het gaat daarbij om de zogenaamde ‘klassieke vrijheidsrechten’: rechten die de burger beschermen tegen de overheid. Bijvoorbeeld de vrijheid van meningsuiting, de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging en het discriminatieverbod. Het gaat hierbij om individuele rechten die de burger kan inroepen bij de rechter, waardoor de rechtsbescherming van burgers verbeterd wordt.
Geen constitutioneel hof
Het kabinet is geen voorstander van geconcentreerde toetsing door een constitutioneel hof. Bij gespreide toetsing kunnen burgers bij elke rechter terecht als zij vermoeden dat een wet in strijd is met een grondrecht. Door aan te sluiten bij deze al bestaande manier van rechterlijke toetsing, hoeven de structuur en organisatie van de rechterlijke organisatie niet te worden aangepast.
Het kabinet wijkt hiermee af van de voorstellen die Kamerlid Pieter Omtzigt (NSC) deed in zijn initiatiefnota. Omtzigt pleit voor een constitutioneel hof dat ook toetsing aan organisatorische bepalingen mogelijk maakt. Volgens het kabinet zijn deze geschillen bij uitstek politiek van aard en moet worden voorkomen dat de rechter zich daarmee bemoeit.
Constitutionele toetsing
Het verbod op constitutionele toetsing door de rechter staat in artikel 120 van de Nederlandse Grondwet. De gedachte hierachter was dat het uitsluitend aan de wetgever is (en niet ook aan de rechter) om zich ervan te verzekeren dat nieuwe wetten niet in tegenspraak zijn met de grondrechten uit de grondwet.