Een rechter van de rechtbank Oost-Brabant haalt in een recente beschikking fel uit naar twee advocaten om hun ‘kwalijke proceshouding’. “Door deze zaak niet onderling te regelen, maar het te laten aankomen op een mondelinge behandeling, houden de advocaten schaarse zittingscapaciteit bezet.”
Een ongehuwd stel is uit elkaar gegaan, waarna de moeder het gezag over de twee kinderen heeft gekregen. De vader wil een deel van het ouderlijk gezag op zich nemen en de zorgregeling aanpassen, zodat hij vaker contact heeft met de kinderen. De moeder lijkt welwillend om hier nieuwe afspraken over te maken, maar toch komen ze bij de rechter uit, ieder met hun advocaat.
Op zitting trekt de vader zijn verzoek over het ouderlijk gezag alsnog in, en inzake de zorgregeling komt hij toch tegemoet aan enkele bezwaren van de moeder. Zij is het van harte eens met de wijzigingen, blijkt in de rechtszaal; (kinder)rechter Van der Weij wijst het verzoek zonder morren toe.
Maar niet zonder een stevige benchslap uit te delen aan de – in de beschikking anoniem gehouden – advocaten X. en Y.. Vader en moeder bleken het op zitting snel eens en er lag zelfs een ouderschapsplan klaar. Het resterende verzoek van de vader bestond enkel uit een wijziging van de zorgregeling. “Desondanks hebben de advocaten van partijen ervoor gekozen om het op een mondelinge behandeling aan te laten komen, in plaats van de zaak onderling te regelen,” constateert de rechter. “Waarom die keuze is gemaakt, is ook tijdens de mondelinge behandeling niet duidelijk geworden.”
Zo’n proceshouding is kwalijk te noemen, vindt Van der Weij in de beschikking van 14 december. “Los van de tijd die de mondelinge behandeling vergt van de rechter, de griffier, de medewerker van de raad, de advocaten van partijen en partijen zelf, zijn daar ook behoorlijke kosten voor de samenleving mee gemoeid.”
Achterstanden bij de rechtbank
Daar komt nog bij dat de advocaten – beide werkzaam in het arrondissement Oost-Brabant – volgens de rechter zouden moeten weten dat de rechtbank kampt met flinke achterstanden. “Door ervoor te kiezen deze zaak niet onderling te regelen – wat evident eenvoudig mogelijk was en waartoe advocaten op grond van gedragsregel 5 in beginsel ook gehouden zijn – maar het te laten aankomen op de mondelinge behandeling, houden de advocaten zo schaarse zittingscapaciteit bezet,” concludeert de rechter.
Dat heeft tot gevolg dat “andere rechtzoekenden langer op een mondelinge behandeling moeten wachten, terwijl de noodzaak voor een mondelinge behandeling in deze zaak ontbrak […]. Zeker in deze tijd, waarin de coronacrisis zorgt voor nog meer achterstanden, hebben de rechtspraak en de advocatuur een gezamenlijke verantwoordelijkheid om ervoor te zorgen dat alle rechtzoekenden zo goed en snel als mogelijk geholpen worden.”
Bij monde van de rechter doet de rechtbank dan ook ‘een dringend beroep op de advocatuur om in overleg te blijven met elkaar, in elk stadium van het geding, om een minnelijke regeling te beproeven en de rechtbank bij het bereiken daarvan zo spoedig mogelijk te informeren’.